|
Is van weegens voormelde Heer
Drossard gesisteert den
voornoemde gedetineerde Peter Geerits om verders ondervraegt
te worden. Over de articulen op gesteren geëxhibeert
verclaerde
Art.5. verclaard, soo als voormeld meede handdaedigh te
weesen, en pligitg te staen, aen de diefstal gebeurt in
de herberge op den Eschen bij Joseph Wilders, dat daar-
bijmeede geassisteert hebben
Jacobus Ritzen,
Peter Nacken,
Bernardje,
Dirck uijt het Straetje,
alsmeede welcke met hem geassisteert hebben, bij den
Diefstal gebeurt ende begaen tot winantsraede, aen hem
gedetineerde distincte luijt voorgeleesen. Dat hem tot
deesen diefstaal den eersten aensat gegeeven heeft,
Jacobus Ritzen, en met denselven gegaen sijnde op den
Eschen aan, alwaer de anderen waaren, Dat hij
vervolgens, in den weg op des Vieren aan op schiltwagt
gestelt is geworden en oppassen of jemand quam, en als
iemandt soo koomen, soo moeste hij eens dugen? Dat de
andere gesellen naar het huijs in geraekt sijn, maar weet
niet hoe, om dat een verre distancie daarvan afstond.
Dat hij aldaar schiltwagt gehouden heeft omtrent een
uijr, alswanneer Jacobus Ritzen aldaar op sijn post bij
hem is gekoomen, en hem tien marck gegeeven hebbend
wegens dien diefstal, seggende gaet nu naar heim maar.
Dat de andere met de gestoolen goederen, op de heijde
soo als vernoomen heeft aen gemarcheert sijn. Sijnde hij
gedetineerde bij deese occasie gewapent geweest met
eenen stock, maar weet niet te seggen, hoe de andere
gewaapent sijn geweest, door dien hij deselve bij nagt
soo niet konde kennen, en wat voor waapenen deselve
hadde.
Art.6. verclaard niet geassisteert te hebben bij het
tentamen tot Roerdorp
Art.7. verclaard soo als gesteren bekent heeft, meede
pligtig te weesen, bij den diefstal begaen bij den Pastor
tot Hunshoven, waarbij meede geassisteert hebben.
Juneman,
Leijendecker,
den Glaser,
Peter uijt den Uijl,
Jacobus Ritzen,
Peter Nacken,
Benardje,
Dirck uijt het Straetje,
Willem Vroomen Thijskens soon,
Willem Linsen soon,
den vilder Nicolaes,
den Kreijt,
Kreijten Lintjen
Manus en Mathijs Sengen,
Hermanus uijt de Gansweijde en meer andere
die hij niet
gekent heeft, dat hem tot deesen diefstal den eersten
aenslag gegeeven heeft, den glaser.
Dat sij, hun gesellen, sich s'avonts versamelt bij de vilder
Nicolaes aen de heijde, en van daar door de heijde op
Hunshoven aen gegaen sijn.
Dat hij door den Vilder aldaar op schiltwagt gestelt
is geworden. Dat de andere inmiddels op het huijs sijn
aengemarcheert, maar op wat wijse deselven aldaar in
't huijs gebroocken sijn, kan den gedetineerde niet
Detailleren, om dat eene verre distantie van 't huijs
af op schiltwagt stond, maar oock niet wel en hoort.
Dat hij op dien post is blijven staen, omtrent drie vierdel
uijr. Dat het Leijerdeckerken, met de andere naar
geperpetreerden Diefstal te rugge bij hem gecoomen sijn,
voorsijn met sacken en packen der gestoolene goederen,
waarvan Andriesken, den gläser,
en Peter Meijer, die oock bij desen
diefstal assisteert heeft, ieder een pack hadden, met welcke
sij zijn naar huijs gegaen.
Hebbende hij Gedetineerde des selven nagts uijt dien
diefstal
ontfangen ende geprofiteert, uijt handen van den
glaser tien vett marckens. Sijnde hij Gedetineerde
bij desen diefstal Gewaapent geweest als voor met een
stock, en de andere voor soo verre hij gesijn heeft, oock
met stocken.
Art.8. bekent soo als gesteren verclaerd heeft, meede
pligtig te weesen aen den diefstal begaen tot Haavert
bij Juffr. Steintjens, waarbij meede geassisteert hebben
Peter Harzog,
Sijbes,
Meijerken,
Andriesken,
Juneman,
Gläser,
Root Hensken,
Steen Hens,
Houben Hens, den
vilder Nicolaes,
Manus en Mathijs Sengen,
Kreijt Lintje ...
Dirck in het Straetje,
als meede eenen die
nevens Dirck woont, sijnde een vreembden aldaar –
getrouwt met een dogter uijt het Lutt? hofken, – maar
weet sijn naem niet,
Bernardje Kempener,
Jacobus Ritzen,
Hermanus uijt de Gansweijde,
den glasmacker uijt gen Heek,
den Langen Herman van Roebroek, wiens vader sich noemt Wijn,
Frans en Thomas Boumans,
Leonard Hoenen,
Emond woonende aan de schrijvers heijde,
Nicolaes Emond, uijt de Colver?
Lambert woonende op Roebroeck bij Frans Boumans,
spinnende wol, hebbende een dick been,
eenen Weever woonende op het Retersbeek,
bij den caris?, getrouwt met de Roode Anna haaren bastard,
genoemt Catrijn, genoemt Paulus Odenkerken,
Meijske van Caardemig,
Peter Jutten eenen weever van Reetersbeck,
welk Meijsken ook meede in de Herberg op ten Esschen bij
Joannes Boest geweest is,
Willem Jongen,
Joannes Eenen weever van Reetersbeck sijnde den
Neef van Frans van Lowestein,
Peter Moulin van Voerendal uijt de Jeugstraat.
Eenen Willem uijt het Wustenraed sijnde den swaeger van
Willem Jongen hebbende maar Een oog,
nog eenen Hans eenen weever uijt het
Wustenraedt, getrouwt met Heleen woonende naast de Roode
Poort.
Welke drie laaste bij den Dieftsal op ten Esschen
en te Wijnands Rade geweest sijn, dog niet te Havert en
Hunshoven.
Nog eenen kalverdrijver van't Overbroeck
wiens vaeder eenen blinden man is, soo hij vermeent, –
denwelken meede op den Eschen geassisteert heeft.
En geene verdere Complicen willende bekennen, heeft men hem
de Regter Schruijve doen appliceeren,
als wanneer bekende, dat nog Pligtig Stond aan den Diefstal
tot WijnandsRade en op Ten Esschen
T'Mangele Peterken,
Willem Maas van den Camp den weijerman ook
op Ten Eschen en te Wijnands Rade,
den wijsvrouwen soon van Hulsberg, genoemt Andries hebbende
voor knegt gewoont op de Peerboom,
nog een snijder van't Reetersbeek genoemt
Joannes, denwelken gesegt heeft dat soo Dikwijls
bestoolen was, deesen is geweest bij den Diefstal
te WijnandsRade, op ten Eschen, en te Havert,
Vossen Lintjen van Welten.
Verders verklaarde den gedetineerden ook
uijtgeswooren te hebben den Eed in de Capelle
op S'Linnerts Berg bij S'Hertzogenraede
Peter Jongen van gen Trepken te Voerendal, den-
welcken segt meede op Ten Eschen geweest te sijn.
In t'selve oogenblick segt weederomme, dat geenen
van alle, dewelke hij genoemt heeft, daarbij is geweest
Ick hebbe alles uijt Pijn moeten seggen als naementlijk
Paulus Odekerken, den swaeger van Willem
Jongen, Mangele Peterken, Willem Maas
Joannes den Snijder en Peter Jongen.
En vermits over middag is geresolveert hem los te
laaten en met verder ondervragen te superen-
deeren tot agtermiddag, ten welke eijnde hem
deese sijne Depositën sijn worden voorge-
leesen en heeft daarbij blijven persisteeren
Ten fine deese vermits schrijvens onervaeren
gehandmerkt
|
|
Is weederom Gesisteert
den Voormelten Peter Geritz en aan denselven gevraagt
of nog iemand meer bij de voormelte Diefstallen hadde
geassistert, heeft denselven verklaart
Dat bij den Diefstal tot Wijnands Rade en tot Havert
nog geweest sijn
Bussen Geerken
en Caspar Den Bode,
Hans Peter Vrösch
Homperts Hans, den Kalverdrijver
uijt de Ganseweijde
en verders geene meer gekent te hebben. Dat hem
tot deesen Diefstal den Eersten aanslag
gegeeven heeft Nicolaes den Vilder en wel aan
desselfs woonhuijs, van waar sij gegaen sijn
langs Rompen op Havert aan; alwaar hij
alweederomme door den Vilder Eene verre
Distantie van het huijs af op Schiltwagt
gestelt wierde en Dus niet weet te seggen
wat aldaar in huijs is voorgevallen, als
alleenlijk dat gesien heeft als sij terugquamen
dat den Vilder, der Kreijt, Hermanus en
Matthijs Sengen ieder een Pack gehad _heeft _
en het selve naar huijs gedraagen hebben, sonder
dat hij gedetineerde weet, waar deese Packen
gelaaten hebben bij welke geleegenheijd hij
gewaepent met eenen Stock en d'overigen voor
soo veel hij gedetineerde gesien heeft ook
met Stocken. Van welke Diefstal den
gedetineerde ontfangen en geprofiteert heeft
uijt handen van den Glaser Jacobus Schosmans
vijftien merk
Verders verklaart ad articulum 3. Soo als
reets deesen morgen bekent heeft, Pligtig
te sijn aan den Gruwelijken Eed, gedaan in
de Capelle aan S'Linnerts Berg waernae
toe hij in geselschap van den Glaser, Andries,-
ken Meijerken, Caspar den Bode, Swart
Peterken en Peter uijt den Uijl gegaan
sijnde, Aldaar gevonden hebben een groot
Swart Ding, sonder dat hij weet wat het ge-
weest is, en heeft verders daaraf niets willen
bekennen
...........En nae dat aan
hem deese sijne
Depositiëns waeren voorgeleesen heeft daerbij
blijven persisteeren ten fine deese gehandmerkt
Dit is het hand +
merk van Peter Geritz
Quod attestamur
J.Theodr Craen
C. Swildens
L.G. Pelt
N. Neijssen
J.Wintgens
J.B. VCotzhuijsen
st Secretaris
|