“Een uitvloeisel van het pauperisme in
Limburg zou ook het banditisme zijn geweest, waaronder
het zo tot de verbeelding sprekende optreden van de
zogenaamde bokkenrijders. In de Limburgse
geschiedschrijving over de achttiende eeuw is dit een
van de meest beschreven en ook meest omstreden
onderwerpen. Mythevorming en emoties voerden veelal de
boventoon en ondanks de vloed aan literatuur blijft er
veel nog duister. Het onderwerp is omstreden, daar er
zelden nuchter en onbevooroordeeld onderzoek gedaan
werd naar Limburgse criminaliteit in het algemeen.
Omstreden zal het verschijnsel ook blijven, zolang de
achttiende eeuw in Limburg een stiefkind van het
geschiedenisonderzoek blijft. Daardoor ontbreekt nog
steeds een betrouwbaar algemeen kader om de
bokkenrijders in te passen.
Hier worden slechts de twee meest recente algemene
wijzen van benadering geschetst, die van Blok en van
Augustus. De eerste visie, die van de antropoloog
Blok, is - van het standpunt van de historicus bezien
- de traditionele, steunend op de processtukken.
Niettegenstaande zijn uitgebreid bronnenonderzoek en
de vele kleinere correcties op het bestaande beeld,
verdedigt Blok in wezen de al jaren bestaande
opvattingen; hij nam de bokkenrijdersbenden, hun
bestaan, handel en wandel serieus. De tweede visie,
die van de historicus Augustus, ziet het geheel
anders; hij vond het bestaan van bokkenrijders een
waanidee.”