KERCKHOFS (Joseph), geb. te Kerkrade, waarschijnlijk
omstreeks 1735, terechtgesteld te 's Hertogenrade
1776, zoon van Dirk of Drikus, schepen te Kerkrade,
en van Katharina Doeveren die hem vier kinderen
geschonken had: Peter, koster van Höngen, Balthasar,
leerhandelaar, de bedoelde Joseph en een dochter
Leonora. Joseph kwam bij een chirurgijn in de leer,
meester Johannes Jacobus Wagenaar te 's Hertogenrad,
die hem na volbrachten leertijd een verklaring van
ijver, goed gedrag en vakkundige bekwaamheid gaf,
mede ondertekend door de schepenen Jozef de la Haye
en Willem Panhuijs. Van dit getuigschrift voorzien,
meldde hij zich aan bij de bevelhebber van het
lotharingse regiment te Brussel Chris-tiaan Jacob de
Vogelzang, die den beschaafden deskundigen man tot
militair arts bij een compagnie aanstelde. Ook deze
gaf hem een schriftelijk testimonium omtrent zijn
ingetogen levenswijze, grooten ijver en bekwaamheid.
Daarna keerde hij naar zijn geboorteland terug, waar
een rooverbende, de z.g. bokkenrijders, die van
1734-56 haar luguber handwerk hedden uitgeoefend,
nog slechts in de herinnering voortleefden. Thans
echter ontstond de nog veel be-ruchter tweede bende,
die van 1762 tot 1776, dus ongeveer na den vrede van
Hubertusburg (1763), wederom het zuiden van het
staatkundig uiterst verbrokkelde Limburg
terroriseerde. Talrijke afgedankte soldaten,
zigeuners, overlevenden van de vroegere
bokkenrijders sloten zich bij de saamgezworenen aan
onder de organisatie van Joseph K. en zijn broeder
Balthasar. Het waren dus menschen van eenige
ontwikkeling, die zich aan het hoofd der
geheimzinnige beweging gesteld hadden, welke ook een
burgemeester, een schepen en andere gegoeden onder
haar leden telde. Het eerste artikel van het door
hen af te leggen bokkenrijderseed, wwarbij geëischt
werd afzwering van het geloof aan een rechtvaardigen
God en aan zijn heiligen, daar niet zijn
rechtvaardig de wezens, die de armen verdoemen tot
ramp en ellende, hen laten omkomen van honger en
gebrek, geeft aan het optreden der bende een
communistische tint. Streng was het verboden tot
eigen voordeel inbraak of diefstallen te bedrijven,
of iemand op den openbaren weg als een struikroover
te plunderen. Het wonderlijkste is, dat zij tien
jaren lang met afwisselende hevigheid en als het pas
gaf geen moord ontziende wreedheid konden optreden.
Joseph bleef al dien tijd de minzame, hulpvaardige
kundige geneesheer. Onbegrijpelijk is het ook dat
men noch de staatsche noch de oostenrijksche
gendarmerie eenige voorzorgsmaatregelen ziet nemen.
De verklaringen van een verrader, op de markt te
Gulik als paardendief gevangen genomen, bracht
eindelijk de justitie op het spoor van de
eedgenoten. Met de scherpste middelen werden de
beschuldigden de verklaringen en aanwijzing der
verdachten op de folterbank afgeperst. Balthasar is
onder de pijniging bezweken. Op staatsch gebied zijn
180 vonnissen ten uitvoer gebracht, op het
oostenrijksche een 200. Joseph's vonnis luidde: de
doodstraf door ophanging met verbeurdverklaring van
goederen. Zijn rechters zijn geweest W.J. en F. de
Limpens, A. Poyck van Eerenstein, R. Greefkens en N.
Corneli. Ongetwijfeld zullen ook onschuldigen op de
pijnbank het leven gelaten hebben.
Zie : Michel, 'Die Bockreiter' met volledig
literatuuroverzicht (Aken 1905, 2e dr.) ; van Wijk,
'Schets eener geschiedenis v.d. prov. Limburg
(Maastr.) ; Lamberts Hurrelbrinck, 'Jozef Kerkhoffs'
(Utr.z.j.); v.d. Venne, 'Bokkenrijderseed' in
Maasgouw, jaarg. 1921 Bartelds.