NOORDBRABANTSCHE SAGEN.
1.
DE
BOKKENRIJDERS TE HALSTEREN.
Onder Halsteren woonde jaren geleden een man, die
eene ontmoeting met de bokkenrijders gehad heeft, ja
zelfs de eer genoot met hen eene reis te maken.
Die reis had hij met zijn mond elk uur van den
dag nog willen doen, maar, moest zijn lichaam en zijn
ziel ook mee, dan geloof ik, dat hij liever aan den
haard bleef zitten.
De bokkenrijders, die hier waren, zoo
hooren wij hem zeggen, behoorden thuis in het
Valkenburgsche land. Daar zijn ze later dan ook nog
opgehangen. Er was wat toe noodig om die lui te
vangen, want ze waren zoo glad als een aal, en
ieder kon ze nog niet te pakken krijgen. Men moest ook
van de kunst weten. In weinig tijds waren
ze honderden uren ver weg. Wij zeiden dan ook van hen
: over huis, over tuin, over staak en zoo te
Keulen in den wijnkelder. ‘t Was op een winteravond.
De maan scheen helder, Onze vriend bevond zich op den
Langen weg en richtte ,zijne schreden
huiswaarts. Hij keek om, ten einde een gezel te zien,
maar geen menschelijk wezen was te bespeuren. Hij
wilde zijn reis vervolgen, maar zag plotseling een
troep menschen voor zich staan, die er alles behalve
vriendelijk uitzagen en hem met barsche stem vroegen,
of hij geen mensch gezien had. Onze vriend sprak
sidderend, zooals licht valt te begrijpen, het neen
uit. Nu, als iemand naar den weg vraagt, zeg dan, dat
de mannen van Jan Aarts voorbij zijn. En.... . niets
was meer te zien. De schrik was hem in de
beenen geslagen. Na met loomen en onzekeren tred
zijn weg een eindje vervolgd te hebben, stuitte hij
andermaal op een bende
,,bokkenrijders”. En toen hij op hun vraag
antwoordde, dat de mannen van Jan Aarts voorbij waren,
week eensklaps de grond onder zijn voeten en zweefde
ons boertje tussehen hemel en aarde. Een stem
riep : v o o r w aarts ! en daar ging het in
vliegende vaart over bosch en veld. Eindelijk! daar
stond hij weer op zijn beenen, te mid den van
een troep van die lieve kornuiten.
Zie zoo! nu zijt ge in ons land! Wilt ge
nu spoedig thuis zijn, houdt dan dezen stok tusschen
de beenen. De na,chtelijke reiziger zette
zich op den ,,stok” en op dezelfde manier
als hij gekomen was, vloog hij weer terug.
Angst en vrees hadden hem voortdurend bekropen,
want op zijn terugreis had hij buitengewoon veel
menschen ontmoet, die hij allemaal voor b o k ke
n r ij ders aanzag.
Zonder evenwel eenig letsel te hebben bekomen,
kwam onze vriend spoedig per bezemsteel aan land.
B.-o.-Z. A. C. J. ROOVERS.