.........................
|
Visis Actis, naementlijk alle Verbalen en Decreten in
Saeke gehouden en gegeven, benevens alle Acten en
Informatiën, Confrontatiën, en Responsiven van den
Gedetineerden, mitsgaders de Schrifttuere van Claght en
Conclusie door den Heer Klager ter Crimineele Rolle tegens
den beklaagden op heden geëxhibeert, alles onder
behoorlijken Inventaris gefourneert uijt allen het welke
en in Sonderheijd uijt de eijgene Bekentenisse van den
Gedetineerde en beklaaghde buijten
pijn en banden van ijser gedaen, en bij dewelke denselven
bij Recollectie van den 11 deses Maands Meert heeft
gepersisteert is komen te blijcken, dat hij beklaagde
behoort heeft tot eene Bende Gauwdieven, onder dewelke hij
verklaart heeft over omtrent seventhien Jaeren verkeert te
hebben
........................en sigh verbonden
door eenen
soogenaemden Eed of Duijvelsverbond die hij een Jaer daer
nae gedaen heeft aen seeckere Capelle gelegen op de
Schaatsbergh bij een bosken, alwaer denselven met noch
twee of drije andere, voor de Deure van de Capelle is
blijven staan wanneer hun den Eed is worden voorgehouden,
hier in bestaande: dat sij God moeste afsweeren, en den
Duijvel toesweeren en hem gehoorsaemen, en dat sij sigh te
saemen in allen deele getrouw moesten bijstaan, hebbende
hij beklaaghde de verdere omstandigheden van desen Eed
niet wel verstaan en dus niet konnen opgeven, vermits
denselven, door de meenighte die aldaer sigh bevonden,
heeft moeten terzijde de Capelle van buijten aghter de
deure staan.
Verders heeft den Beklaaghden bekent present geweest te
sijn bij den Diefstal en huijsbraak begaen over omtrent
seventhien jaeren geleden, bij Walraven in de Maasbant
alwaer hij benevens noch drije andere personen van de
Bende omtrent twee snaphaen schoten van het Huijs op
schiltwaght gestaen heeft, terwijl hem aldaer doorijemant
van de
Bende Franse Brandewijn is worden gebroght om te drinken.
Verder heeft hij Beklaaghde bekent geassisteert te hebben
bij den Diefstal en Huijsbraak begaen tot Millen, alwaer
hij omtrent twee snaphaen schoten van het Huijs in
een Weijde nevens andere Complicen is worden op
schiltwaght gestelt, dogh vermits hij Beklaaghde
verklaarde doen ter Tijd beschonken te sijn geweest, en
sigh aghter het Vauweren van die Weijde te slapen
nedergeleght hadde, soo heeft denselven geene
omstandighedenvan desen Diefstal konnen seggen, eghter
verklaarde hij van desen Diefstal sijn aendeel
genoten en ontfangen gehad te hebben.
Al verder heeft den Beklaaghde bekent plightigh te wesen
aen eenen Diefstal en Huijsbraak begaen aen een Huijs
genaemt het Withuijs
of Pannenhuijs gelegen aghter Hulsbergh nae de kant van
Aken, alwaer hij aen eene Barriere of Vouweren aen het
veld op schiltwaght
gestaen heeft omtrent een uijr Tijdts, sijnde doenmaels
gewapent geweest met eenen stock, wanneer hij op desen
sijnen Post staande, ter Linkerhand voor hem heeft sien
leggen eenen grooten Hof soo als hij met de Naght heeft
konnen sien, waer nae de andere Complicen van het Huijs te
rugh komende, hem beklaaghde met hun hebben doen te rugh
gaen en retouneeren door denselven Wegh welke sij gekomen
waeren.
Vervolgens heeft hij Beklaaghde bekent kennisse gehad te
hebben, en
mede geweest te sijn tot Beeck ten Tijde dat aldaer bij
Geerken te Beek ingebroken en gestolen is geworden, en
ofschoon hij Beklaaghde, terwijl desen Diefstal begaen
wiert, tot Beek gebleven is ten huijse van Welterke, soo
heeft denselven eghter uijt gemelten Diefstal bekent sijn
aendeel genoten en ontfangen te hebben.
Waerbij nogh komt, dat hij beklaagde bekent heeft
verscheijde mindere Diefstallen en Euveldaeden gepleegt en
geperpetreert te hebben.
Van alle welke bovengenoemde Diefstallen, Den Beklaaghde
heeft bekent, sijn aendeel genoten, en in de gestolene
goederen geparticipeert te hebben.
En alsoo diergelijke Verbintenissen en gepleeghde
Euveldaeden, Diefstallen etc. sijn Feijten, welke in een
Land van goede Justitie en Politie niet konnen worden
getolereert, maer andere ten Exempel en
afschrick, behoren tegen gegaen en gestraft te worden.
Soo is het, dat Scheepenen der Heerlijkheijd Geull Lande
van Valckenborgh Partagie van haer Hoogh Mogende de Heeren
Staaten Generaal der Vereenighde Nederlanden ter manisse
van den Heer Eerste Præsideerende, en nae ingenomen
mondelingh advies van een onpartijdigh Rechtsgeleerde,
Reght doende,
Condemneeren den Beklaaghde om gebroght te worden ter
plaatse daer men gewoon is binnen dese Heerlijkheijd
Crimineele Justitie te doen, en aldaer aen den Scherp
Reghter overgeleevert sijnde, door den selven met de
Koorde te worden gestraft dat er de Dood nae volght, en
dat vervolgens sijn Doode Lighaem in een Keeten geklonken,
aen de Galge sal blijven hangen, met Condemnatie van den
Beklaaghde in de Kosten en misen van Justitie ter onser
Taxatie en moderatie, nae aftreck van welke sijne verdere
goederen sullen wesen geconfisqueert.
Aldus gesententieert
in Judicio Extraordinario den negen-
tienden Meert seventhien hondert-
Vier en Seventigh, coram omnibus domi-
nis Scabinis, Demptis Brull, et Breberius
van Dijck, en met assumptie van
d'Heer J.W. Pillera Schepen der Heer-
lijkheden Borgharen en Cadier.
M. Corstius Scab. - J.H. Eichholz Scab.
Hubert Nolens - J.W. Pillera, Geassumeert
Schepen
J. Cazaux – S. Armand
• Dese Sententie is
op den 23 Meert 1774 gepronuncieert binnen de
Heerlijkheijd Geull des voormiddaghs voor de Brugge van
het Casteel aldaer aen den Dorpwegh, waernae deselve
immediaat is worden ten uijtvoer gebrocht op de Limieten
van dese Heerlijckheijd op den Bergh nae de zijde van
Elsloo, ten overstaen van den Heer Crimineelen Officier,
en Gereghte deser Heerlijkheijd.
|