........................... |
Visis Actis, naementlijk alle Verbalen en Decreten
in Saeke gehouden, en gegeven benevens alle Acten en
informatien, confrontatien en Responsiven van den
Gedetineerde, mitsgaders de Schriftuere van Claght en
Conclusie door den Heer Klager ter Crimineele Rolle tegens
den Beclaaghde op heden geexhibeert, alles onder
Behoorlijken Inventaris gefourneert. Uijt allen het welke,
en in Sonderkeijt uijt de eijgene Bekentenisse van de
Gedetineerde en Beklaaghde buijten pijn en Banden van
ijser gedaen, en waerbij denselven bij Recollectie van 7
deses Maands Meert, heeft gepersisteert, is komen te
blijcken, dat hij Beklaaghde behoort heeft tot eene Bende
Gaauwdieven, onder dewelke hij bekent heeft over omtrent
twee a drije en twintigh Jaaren geleden, gekomen, en
verkeert te hebben. Waertoe denselven
sigh in den Jaere 1752 verbonden heeft door eenen
Sogenaemden Eedt of Duijvels Verbond, welke hij gedaen
heeft in Seeckere Capelle gelegen bij Sittart genaamt St.
Profaäs Capelle. Alwaer hij Beklaaghde met een menighte
Complicen is ingegaen, en aldaer voor het doen van den
Eed, Bier gedronken heeft op de gesontheijd van den
nieuwen Meester den Duijvel, wanneer hem den Eed uijt een
Boek is worden voorgeleesen, hierinne bestaande: Dat sij
God en alle sijne Heijligen afswoeren, den Duijvel
toeswoeren en sigh overgaven tot alle quaad hetzij van
Steelen, Rooven etc. Dat sij hunne Complicen moesten
verschoonen, en geene van deselve beklappen. En dat sij
tot Justitie komende alles moesten herroepen wat sij
bekent hadden. Waer nae hij, en de verdere Complicen
aldaer tegenwoordigh, wederom Dronken soo als te voren
gedaen hadden, en ook een Stuck Weck aten in Duijvelsnaam.
Verders heeft hij Beklaagde
bekent , dat hij gegeassisteert heeft bij den geweldigen
Diefstal en Huijsbraak begaen in de Maasbant bij Walraven,
alwaer hij dighte bij het Huijs aen een gangetje van een
Weijde op Schiltwaght gestaen heeft, sijnde gewapent met
eenen Stock, als wanneer sijne verdere Complicen in het
Huijs gekomen sijnde, alles wat gevonden is, hebben
weghgenomen.
Vervolgens heeft den Beklaaghde bekent plightigh te
wesen aen den Diefstall en Huijsbraak tot Havert bij
seekeren Juffrouwen die hij niet heeft weten te benoemen.
Alwaar hij op Schiltwaght heeft gestaan ontrent veerthien,
of vijfthien passen van de Deure van gemelte Huijs,
gewapent sijnde met eenen Stock. In welk Huijs sijne
verdere Complicen omtrent een of twee uijren gebleven
sijn..
Al verder heeft den Beklaaghden bekent geasssteert
te hebben bij den geweldigen Diefstal en Huijsbraak
gepleeght ten huijse van den Pastoor van Grevenbieght,
alwaer hij omtrent 14 of 15 passen van de Deure des Huijs,
op Schiltwaght gestaen heeft, gewapent sijnde met eenen
Stock. Dat sijne Complicen de Deure met geweld
opengebroken hebbende, uijt gemelde Huijs alle goederen en
effectengerooft, gestolen, en weghgevoert hebben, terwijl
hij heeft gehoort dat den Pastoor vermoort of verstikt is
geworden.
Wijders heeft de beklaaghde bekent plightigh te
wesen aen den geweldigen Diefstall en Huijsbraak begaen te
Wijnantsraede in het Panhuijs. Alwaer de Deure van het
Huijs met gewelt door een hout in Stucken gestoten sijnde,
hij Beklaaghde aldaer in de keuken geweest is, en eene
kanne Bier gedronken heeft. Wanneer hij beklaaghde gehoort
heeft dat den Hospes en sijne Vrouw, welke sigh in de
aghterkamer geretireet hadden, aldaer deerlijk mishandelt
sijn geworden, soo als hij uijt derselver jammeren en
Tieren heeft konnen afneemen. Als wanneer gesien
heeft dat verscheijdene packen met Meubilen, en Effecten
gevult door de andere Complicen sijn worden wegh
gedraegen; en voorts Gelt en andere Saeken uijt het Huijs
gerooft en gestolen geworden.
Al verder heeft den Beklaaghde bekent hantdadigh te
wesen en geassisteert te hebben bij den Diefstal en
Huijsbraak begaen tot Beeck op Meijnaght des voorleden
jaars 1773
ten huijse van Gerrit aghter de Kerk, alwaer den selven op
den Kerkhof op Schiltwaght gestaan heeft. Hebbende hij
horen seggen dat uijt gemelte Huijs Geld gestolen was
geworden.
Nogh heeft den Beklaagde bekent plightigh te staan
aen den Diefstal en Huijsbraak gepleeght 'aen de hand'
wesende een Herbergh naest eenen grooten Wegh gelegen aen
dese kant van Aken omtrent anderhalf uijre van daer.
Alwaer hij voor het Huijs op de Straat nevens andere
Complicen is worden op Schiltwacht gestelt, gewapend
sijnde met eenen Stock, wanneer met gewelt aen de poorte
is ingebroken geworden. Terwijl sijne Complicen uijt
gemelte Huijs Geld , Meubilen en Effecten gestolen en
ontvoert hebben, waervan hij eenige met Packen beladen
gesien heeft, en vermits hij beklaaghde hoorde dat er
ergens Allarm gemaakt wiert door het Luijden van de Klock,
soo is den selven nevens de andere Complicen aanstonts
wegh gegaan.
Eijndelijck heeft den Beklaaghde bekent
geassisteeert te hebben bij eenen Diefstal begaen omtrent
Heerle aen een Herbergh genaamt in gen Franck. Alwaer hij
met eene menighte Complicen van andere plaatsen, omtrent
middernaght direct op het Huijs aengegaen sijnde, de
poorte van het selve opgeroddelt hebben, en langhs den
Mesthof gaende, in het Huijs met gewelt is worden
ingebrooken. Terwijl den Beklaaghde op de Straat op
Schiltwaght stont tegens over de poorte sijnde gewapent
met eenen Stock. Uijt welk huijs hij beklaaghde gesien
heeft drije a vier Packen met goederen en Effecten gevult,
en in Slaaplakens gebonden, weghdragen.
Van alle welke voorgenoemde Diefstallen, den
Beklaaghde heeft bekent, sijn aendeel genoten, en in de
gestolene goederen geparticipeert te hebben. En alsoo
diergelijke Verbintenissen, en gepleeghde Euveldaden,
Huijsbraken en Diefstallen, sijn Feijten, welke in een
land van goede politie en Justitie niet konnen worden
getolereert, maer andere ten Exempel en afschrick, behoren
tegen gegaen en gestraft te worden.
Soo is het, dat Scheepenen der Heerlijkheijd Geull
Lande van Valckenborgh partagie van haer Hoogh Mogende, in
naeme van hun Hoog Mogende de Heeren Staaten Generaal der
Vereinighde Nederlanden, te manisse van den Heer Eerste
Pręsideerende, en nae ingenomen mondelingh Advijs van een
onpartijdigh Rechtsgeleerde, Reghtdoende, Condemneeren den
Beklaaghde om gebroght te worden ter plaatse daer men
gewoon is binnen dese Heerlijkheijd Justitie te doen, en
aldaer aen den Scherpreghter overgeleevert sijnde, door
den selven met de Koorde gestraft te worden. dat er de
Dood nae volght. En dat vervolgens sijn Dode Lighaem in
een keten gekloncken, aen de Galge sal blijven hangen. Met
condemnatie van den Beklaaghde in de kosten en misen van
Justitie ter onser Taxatie, en moderatie, nae aftreck van
welke sijne goederen sullen werden geconfisqueert.
Aldus gesententieert in Judicio Extraordinario den
negenthienden meert seventhien hondert en vier en
seventigh coram omnibus Dominis Scabinis, demptis Brull,
et Breberenus van Dijck, en met assumtie van d'Heer J.W.
Pillera Schepen der Heerlijkheden Borghaeren en Cadier.
M. Corstius,
scabinus J.H.
Eichholz, scabinus
Hubert Nolens
J. Cazaux
J.W. Pillera, geassumeert Schepen
S. Armand
Dese Sententie
is op den 23 Meert 1774 gepronuntieert binnen de
Heerlijkheijd Geull des voormiddaghs voor de Brugge van
het Casteel aldaer aen den Dorpwegh. Waernae deselve
immediaat is worden ten uijtvoer gebroght op de Limieten
van dese Heerlijkheijd op den Bergh aen de zijde van
Elsloo, ten overstaan van den Heer Crimineelen Officier
en Gereghte deser Heerlijkheijd.
|