|
Visis Actis, namentlijk alle verbalen en
Decreten, Acten en actitaten in Saeke gehou-
den en gegeeven, nevens de Informatiën en
bewijsdommen daartoe behorende, en inson-
derheijd de Responsiven des beklaagdens
van den 8 Meert laastleeden, mitsgaders de
Schrifture van Claght en conclusie door
den Heer Klager tegens hem beklaagde den
29 April laastleeden ter Crimineele Rolle
geëxhibeert en overgegeeven, alles onder be-
hoorlijke Inventaris gefourneert. Uijt allen het
welke, en voornamentlijk uijt de Eijgene
bekentenisse van den Beklaaghde die hij
vrijwilligh sonder Torture en buijten pijn en
banden van IJser, heeft gedaan, en bij welke
bekentenisse denselven bij gedaene Recol-
lectie van de 9 Meert laastleeden heeft
blijven persisteeren, volkomen gebleeken is,
dat hij beklaaghde behoort heeft tot een fa-
meuse Bende Gauwdieven en Booswighten.
Onder dewelke hij heeft bekent al over lange
jaeren geleeden, gekomen en verkeert te
hebben, en sigh aen verscheijdene Diefstallen
en Huijsbraaken schuldigh gemaakt,
ten welke hij sigh door eenen soogenaemden
Eed of Duijvels verbond, welke hij in seekere
Capelle op den Schaatsbergh geleegen, met
opsteekinge van sijne vingeren gedaen,
verbonden en gesworen heeft, om met an-
deren Complicen te gaen steelen en Rooven.
Alwaer hij God afgesworen heeft en den
Duijvel toegesworen heeft, en daertoe in
gemelde Capelle een stuk broot in Duijvels-
naem gegeeten heeft gehad, onder belofte
van niemant sijner Complicen te sullen
beklappen.
Vervolgens heeft hij Beklaaghde bekent
met sijne verdere Complicen, geassisteert
te hebben bij den geweldigen Diefstal, en
huijsbraak begaen ten huijse van Walra-
ven in de Maasbant, alwaer hij op schilt-
waght gestaan heeft gewaepent sijnde
met eenen stock. Uijt welke Diefstal hij
eenigen tijd daernae, voor sijne portie door
een sijner mede makkers, uijt de aldaer
gestoolene goederen ontfangen heeft drije
schellingen.
.....Verders heeft hij
Beklaaghde
bekent te sijn present geweest bij den ge-
weldigen Diefstal en huijsbraak gepleegt
aen het huijs van Martinus Schrooders
aen de hand. Waertoe hij met sijne ver-
dere Complicen gegaen is omtrent den
Avont uijt de Heek van het huijs van
eene sijner mede Complicen op Klimmen
over de Ubaghsberg, en Simpelvelt op
Bockes, en van daer nae de hand. Al waer
omtrent Elf uijren, met enige die tusschen
wege bij hun quamen aengekomen sijnde,
hij Beklaaghde kort aghter het huijs van
Martinus Schrooders, is worden op schilt-
waght gestelt, sijnde gewaepent met eenen
stock. Wanneer de overige Complicen reets
in het huijs ingebrooken waeren, alwaer
sij den man, den knegt en de meijd Jam-
merlijk gebonden en geknevelt hebben,
op dat deselve geen gerught maeken souden,
uijt welk huijs kleederen, linnen en vlesch
gestolen is geworden. En nae dat hij beklaagh-
de aldaer omtrent een half uijr gestaan had-
de, is denselven met sijne verdere Compli-
cen wegh geloopen, om redenen dat er in
een naebuerigh Dorp de klocke wiert geluijd,
hebbende deselve in het weghloopen denselven
wegh genomen, welken sij gekomen waeren.
Uijt welken Diefstal den Beklaaghden voor
sijne portie genoten heeft twee schellingen.
Wijders heeft den beklaaghden bekent
plightigh te wesen aen den Diefstal en
huijsbraek begaen ten huijse van Anthoon
of Theunis Heijnens tot Rhaar, wer-
waerts hij met sijne overige Complicen
gegaen is des Avonts tuschen thien en Elf
uijren. En aldaer op de straat bij het huijs
van gemelten Theunis omtrent den Poel
eenige van sijne meedemaekers heeft gevon-
den, welke hem seijden, dat hij daer soude
blijven staen om toe te sie, dat er niemant
aenquam, sijnde gewapent als te voren, met
eenen stock. Wanneer inmiddels door eenige
van sijne Complicen aen gemelte huijs een
gat in den Lemenwant is worden gebroo-
ken het geene op de Neeren uijtquam,
door welk gat sij in het huijs gekomen sijn,
en van binnen de Deure op den mesthof
opengedaen hebben. Als wanneer uijt dit
huijs is worden gestolen linnen uijt de kast,
nevens vleesch en vrughten van den solder.
Hebbende hij beklaaghden bekent uijt de-
sen Diefstal voor sijn aendeel genoten en
ontfangen te hebben drije schellingen.
Buijten alwelke gemelde gequalificeerde
Diefstallen, den Beklaaghde alnogh heeft
bekent, bij verscheijdene mindere Diefstal-
len geassisteert en meer andere Euvel-
daden gepleeght te hebben, uijt welke alle
hij sijn aendeel genoten, en in de gestolene
goederen mede geparticipeert heeft gehad,
en daerom ook wel te weeten, dat hij
sigh des doods weerdigh gemaakt heeft.
En alsoo diergelijke grouwelijke verbinte-
nissen, Diefstallen, en gepleeghde Euvel-
daden sijn Feijten, welke in een land van
goede Politie en justitie niet konnen
worden getolereert, maer andere ten Ex-
empel en afschrik behoren tegengegaen
en gestraft te worden:
Soo is't dat Scheepenen der Heerlijkheijd
Ulestraten, landen van Valkenborgh
partagie van haer Hoogh Mogende, in
naeme en van wegens hun Hoogh Mo-
gende de Heeren Staaten generael der
Vereenighde Nederlanden, ter manisse
van den Heer Eerste Præsideerende, en
nae ingenomen advijs van een onpartijdigh
Reghts geleerde, op alles geleth, waerop
in desen te Letten stonde en konde movee-
ren, Recht doende, condemneeren den
Beklaaghde om gebroght te worden
ter plaatse daer men gewoon is binnen
dese Heerlijkheijd Crimineele Justitie te
doen, en aldaer aen den Scherp Reghter
overgeleevert sijnde, door denselven met
de koorde gestraft te worden, dat er de
dood nae volght. En dat vervolgens sijn
doode lighaem in een keeten geklonken
aen de Galge sal blijven hangen, met
condemnatie van den Beklaaghden in
de kosten en misen van Justitie ter onser
Taxatie en moderatie, nae aftrek van
welke, sijne verdere goederen sullen
wesen geconfisqueert.
.....Aldus gesententieert
in Judicio Extraordinario den Eersten
meij seventhien hondert vijf en seven-
tigh, Coram Dominis Scab. Corstius,
Breberius van Dijk, Eicholtz, Nolens,
en Caseaux, met assumtie van d'Heer en
Mr. J.W. Pillera, Schepen der Heerlijk-
heden Cadier en Borgharen.
.....(Was geteekent) N.
Corstius, Scab.
J.H. Eicholtz, Scab. Hubert Nolens,
J. Cazaux, Scab. J.W. Pillera, geassu-
meerd schepen (beseijde stont:) met as-
sumtie van mij onderschrevene
(was geteekent) A.G. Pillera
Deze bovenstaende Sententie is op heeden
den 3 Meij 1775 op de Camperse Heide
aen den Beklaaghden ten overstaen van
den Crimneele Officier en Scheepenen der
Heerlijkheijd Ulestraten ten uijtvoer gebragt
|
|