Pro Fisco
Edele Mogende Heeren !
Het heeft aan UWEd. Mogende behaagt bij
appoinctement van den 30e der gepasseerde
maand Junij in handen van den Advocaat Fiscaal van
Braband te stellen, om UWEd. Mogende te dienen van
desselfs Consideratien en Advijs, een missive van
Schepenen van den Geregte der Heerlijkheid Gulpen,
Lande van S'Hertogenrade, Partage van Hun Hoog
Mogende, geschreven aldaar den 19e
van deselve maand, met de Bijlagen daarbij gevoegd.
Waarbij zijlieden, om redenen in deselve missive
vermeld, de vrijheid nemen met het Proces, tusschen
den Schout en Criminelen officier dier Heerlijkheid
R.O. Eijsscher ter Eenre en Baltus Frijnts,
een inwoonder aldaar, en thans in Crimineele
Gevankenisse zittende, ter andere zijde, voorgemelde
Schepenen Litispendent, bij UWEd. Mogende ter
Hoofdleringe te komen, en Hoogstderselver Advijs te
versoeken.
De Advocaat Fiscaal heeft, ter voldoeninge van UWEd.
Mogende Orders, geconsidereert:
Voor eerst, in Opzigte van het Voorsz. Versoek
dat hij bij zijn advies, van dato 27.meij laastleden
in een soortgelijk geval reeds heeft aangemerkt, dat
het aan de Neder-Regters in Braband vrijstaat
Hoofdleringe te vragen van dien Regter onder Wien zij
ressorteren. Waartoe hij Advocaat Fiscaal zig
alhier zal refereren alleenlijk tot nader aandrang
vandien daarbij voegende, dat uit het 601e
Artcul van de Instructie, waarop UWEd. Mogende gewoon
zijn te besoigneren, ook is af te nemen dat de
Hoofdleringen al van oude tijden in Braband
gebruijkelijk zijn geweest. En dat op den 20e
December van het Jaar 1659. op Vertoog, gedaan bij den
Procureur Generaal van Braband, ontrent de abuijsen in
het geven der Vonnissen bij Regters door hun selven
konnende Wijsen, is gestatueert, dat die Regters
zullen mogen versoeken Hoofdleringe, off vragen Advies
van Neutrale Advocaten, bij den Heere Cancelier ofte
Raden te denomineren, zoo als Lavens in zijn
Practijc, Stijl en manier van Procederen in Braband
1e Deel,
Pag. 362. in fine, heeft aangetekend.
Vervolgens dat voorgemelde Schepenen zig in het
Vonnissen dier Saken verlegen vindende, uit hoofde van
de verschillende gevoelens, waarin de Advocaten daar
te Lande, in opsigte van het Verstand van Hun Hoog
Mogende Resolutie van 23 Februarij 1776. zijn, niet
anders is gedaan, dan van ouds in Braband
gebruijkelijk is geweest en henlieden, zoo wel als
alle andere Neder-Geregten, bij voorsz. Instructie is
vrijgelaten, en bij het gemeld Statuut in zodanige
gevallen is aanbevolen. En waarvan Schepenen van
Gulpen in het voorsz. geval te meer gebruijk hebben
kunnen maken, omdat uit hunne missive niet onduijster
blijkt, dat zij zijn van begrip, dat de voorsz.
Resolutie, schoon eenige Advocaten daar ontrent
verschillende adviesen uitbrengen, niet duijster is,
maar dat Hun Hoog Mogende Intentie daaruit klaar
genoeg blijkt, en dienvolgende, dat zij niet wel zig
aan Hun Hoog Mogende konden off behoorden te
addresseren, om Interpretatie dier Resolutie te
vragen, dewijl zodanig Versoek alleen te pas komt,
wanneer niet notoir is, dat de Wet off Resolutie
duijster en onseker is. Dog dat zij vernemende
zodanige verschillende gedagten der Advocaten op dat
Respect, zeer voorsigtig doen, om zig voor alle
Opspraak te bewaren, en hunne Neutraliteit in de
behandeling dier Criminele Procedures voor het gemeen
te tonen, met hun toevlugt te nemen tot UWEd. Mogende,
om bij Hoofdleringe die Saak te doen decideren. Welke
Decisie dan aan hen lieden in gelijke Saken bij
vervolg voor een Rigtsnoer zal kunnen strekken, om op
deselve wijze die misdaden te doen Straffen. Waarom
zekerlijk de Decisie der voorsz. Sake van zeer veel
influentie wesen kan in de administratie der Criminele
Justitie daar te Lande, omdat bij dese Decisie zal
worden bepaalt off een Complice der berugte Bende, bij
een of meer gequalificeerde Diefstallen, met
Huijsbraak verselt, geadsisteert hebbende, alleen door
op Schildwagt te staan, zonder dat ter zijner
verschoning voor hem militeren een dier Redenen bij
Hun Hoog Mogende Resolutie van 23 Febr. 1776
opgegeven, met de Dood moet worden gestraft dan wel
met een mindere Straffe.
De Advocaat Fiscaal heeft voorts in de tweede
plaats, met relatie tot de Saak zelve
geconsidereert, dat wat de Crimineele Procdures, door
den officier van Gulpen tegens voorn. Baltus Frijnts
gevoert quo ad Formam betreffen, deselve in
een behoorlijke order zijn gevoert. Zijnde de
Apprehensie gedaan, en door den Regter geapprobeert en
gedecreteert, niet op een losse grond, en zonder
genoegsaam bewijs, maar op de accusatiëen van Drie
zijner Complicen, versterkt doordat dese geaccuseerde
hem ook zedert eenige tijd dat sommige zijner
Complicen in hegtenisse waren geraakt, van zijn
Woonplaats had geabsenteert. Welke Accusatie off
Denuntiatie nog daarna is geconfirmeert geworden door
de Confessie van een vierde Persoon, Leonard Eijssen,
alsdan ook in Detentie geraakt.
Men heeft ook,
wanneer hij de Faiten, aan hem in generale termen
voorgehouden, bij het verhoor ontkent heeft, hem
tegens Drie van die Complicen geconfronteert, (zijnde
Frans Anton Brassé diestijds reeds met de Dood
bestraft) welke alle bij die Confrontatiën hunne
Accusatiën ook in generale termen in zijn præsentie
hebben staande gehouden, zonder te noemen de
Diefstallen met Huijsbraak verselt, waarbij zij
opgegeven hadden dat hij zoude hebben geadsisteert. En
wanneer hij in dien opzigte bij de Negative is blijven
persisteren, dog egter bij de laatste Confrontatie met
Leonard Eijssen gedaan, had bekent, schuldig te zijn
aan verscheijde Diefstallen van Veldvrugten, als mede
aan het stelen van een hemd op den Bleijk leggende, is
door den officier eerst versogt, en bij Schepenen van
Gulpen geaccordeert het scherper Examen, waartoe zij
respectivelijk bevoegd, Ja verpligt zijn geweest, zoo
lang vast staat, dat op zodanige misdaat, als waar van
hij wierd geaccuseert, de Doodstraffe is gestatueert.
En dat op de Accusatiën van verscheijde Complicen in
diergelijke Saken Regt gedaan moet worden. Welke een
van beijde tegen te spreken, off in twijfel te
trekken, na de Opinie van hem Advocaat Fiscaal een
allergevaarlijkst Sijstema voor de administratie der
Crimneele Justitie zoude uitleveren, omdat het
contrarie plaats grijpende, men geen Nagtdieff, die
bij Huijsbraken zoude hebben geadsisteert, voortaan
meer zoude kunnen apprehenderen off straffen, tenzij
deselve in flagranti delicto was bevonden en
geapprehendeert, omdat men zelden ander getuijgen
tegens deselve produceren kan, als hunne Complicen,
wanneer die bij vervolg van tijd in handen der
Justitie vallen, en tot Confessie en Denuntiatie
hunner medepligtigen worden gebragt.
Dan ofschoon de Advocaat Fiscaal zeer approbeert, dat
men diergelijke Gevangens in het begin der Crimineele
Procedures, op zodanige Wijze alleen generale vragen
doet, ontrent hunnen gepleegde misdaden, en wie daar
medepligtig aan zijn, is hij Advocaat Fiscaal egter
ook van gevoelen, dat daarna, wanneer zij den een off
ander denuntiëeren, van bij dese off geene misdaat te
hebben geadsisteert, men deselve speciaalder dient te
Interrogeren, om te ontdekken in hoe verre deselve
daarin geadsisteert hebben, omdat anders verscheijde
omstandigheden verduijstert blijven, waar aan de
Justitie gelegen legt, dat die ontdekt worden. Dewijl
de Advocaat Fiscaal voor zig zelve zeer overtuijgende
redenen heeft, dat de meeste van die geenen, die reeds
geëxecuteert zijn, aan de Justitie niet hebben
geopenbaart, het gunt zij zelfs geperpetreert hebben,
en hetgeen zij ten Lasten van de anderen wisten.
Wijders heeft de Advocaat Fiscaal in het Examen der
overgesonden Stukken wel geremarqueert, dat het
Extract uit de Confessie van Frans Ant. Brassé,
vervattende zijne accusatie ten Laste n van gemelde
Gevange, en op den Inventaris vermelt, Sub littera E.
onder die Stukken niet word gevonden. Dan dewijl uit
de Acte, gequoteert Littera q. schijnt, dat dese
Gevange alleen door denselven is opgegeven onder het
getal der Complicen zijner Bende, zonder speciale
meldinge bij welke Diefstallen off Huijsbraken hij
geadsisteert heeft gehad, en men op het getuigenis van
dese Schepenen, — waar onder 'er gevonden worden, die
tegelijk Schepenen van Valkenburg zijn, alwaar die
persoon is gehoord en gestraft — men in dat opzigt
genoeg staat behooren te maken, te meer, daar buijten
dat bewijs onder de overgezondene Stukken zulks nog
consteert uit de Confessiën van Drie anderen zijner
Complicen, zoo vermeend de Advocaat Fiscaal onnodig,
tot nader bewijs van dien, het voorsz. Extarct te
requireren.
De Advocaat Fiscaal heeft verder geremarqueert, dat
onder gemelde Stukken ook niet worden gevonden de
bewijsen van het Corpus Delicti der twee
Huisbraken waarbij de gemelde Baltus Frijnts
geaccuseert is geworden, dat hij zoude hebben
geadsisteert, namentlijk bij den Eremiet op den
Schaarberg, en bij den Pastoor te Margraten. Dog het
voorsz. bewijs met relatie tot het laastgemelde
Delict, hebben UWEd. ontfangen onder de Stukken door
den Lieutenant Voogd en Schepenen van Valkenburg, aan
UWEd. Mogende toegesonden en dienvolgende is het
absoluut onnodig het zelve in dese Saak nader te
requireren. Gelijk de Advocaat Fiscaal ook onnodig
oordeelt, om hetzelve, in opzigte tot de Huisbraak,
bij den voorsz. Eremiet gepleegt te requireren.
Vooreerst, omdat aan hem over lange kennelijk
is geweest, dat waarlijk door die Bende bij die
Eremiet, een geweldadige Diefstal, met Huijsbraak
gequalificeert, gepleegd is.
Ten tweede, omdat ontrent de bepalinge der
Straffe het genoeg zal zijn, dat het Corpus
delicti van eene dier misdaden voorhanden is, en
het zelve in behoorlijke Order werd gevonden.
Ten derde, omdat als dese Baltus Frijnts bij
geen andere Huijsbraak geadsisteert had, dan bij die
van voorsz. Eremiet, de Advocaat Fiscaal op zijn
Confessie, welke hij heeft gedaan, Swarigheid maken
zoude, te adviseren, hem met de ordinaire Straffe des
Doods te doen straffen, dewijl, volgens zijn Confessie
van 1 maart 1777. hij wel uitgegaan is met een doleus
opzet, om bij dien Diefstal te adsisteren, dog ontrent
het Bosch der Ermitagie gekomen zijnde, op de grond is
gaan zitten, en door den Drank bevangen, in Slaap is
geraakt, eer zijne Complicen den Diefstal en
Huijsbraak gepleegt hebben, en slapende gebleven is
tot dat die misdaad volbragt, en zijn Complicen
wederom bij hem zijn gekoemen, hem wakker gemaakt, en
met deselve terug gekeert is, zonder dat hij (Volgens
zijn Confessie) iets daar uit zoude hebben
geprofiteert.
Dan geheel anders is het gelegen ontrent zijn
Confessie, ten zelven dage vrijwillig gedaan wegens de
Huijsbraak bij den Pastoor van Margraten, want in dat
opsigt heeft hij duijdelijk geconfesseert, dat hij Een
der Complicen van dese Bende des avonds in een aan hem
bepaalde Herberg opgewagt heeft, met deselve, en nog
verscheijde anderen dier Bende aldaar heeft gedronken,
en vervolgens met hun op weg begeven heeft naar
Margraten, en gedurende, dat de Huisbraak en Diefstal
bij den Roomschen Pastoor is geperpetreert, bij het
Huijs van den Schepen van Auw (staande bij de voorsz.
Roomsche Pastorije) ontrent een uur lang op schildwagt
gestaan heeft, om zijn Complicen, indien hij iemand
zag aankomen, door het roepen van Tiret te
waarschauwen. En dat hij ook de Pastoor bitterlijk om
hulp heeft horen roepen, de Klok heeft horen Luijden,
en hij vervolgens zig retirerende, verder naar Huijs
is gevlugt.
Derhalve consteert, naar de gedagten van den Advocaat
Fiscaal, volkomen, dat de voorsz. Crimineele
Procedures niet alleen quo ad formam in
behoorlijke order zijn, nemaar dat ook de Confessie
van hem gevange in zoo verre duijdelijk, klaar en
voldoende is; mitsgaders in desselfs Omstandigheden
overeenkomstig de Informatiën, genomen ten bewijse van
het Corpus Delicti en de confessiën van zijne
Complicen, welke hem deswegens hebben geaccuseert. En
op welke Confessie zoo veel te meer Staat kan werden
gemaakt, omdat hem deselve niet door de Torture is
afgeperst, maar dat hij verscheijde graden derselve
doorgestaan hebbende, een zeer geruijmen tijd daarna
zelfs versogt heeft, ter ontlastinge van zijn geweten
den Regter te spreken, en toen daags daar aan
vrijwillig die Confessie heeft uitgebragt. En ophet
Slot van dat verhoor gevraagt zijnde, waarom hij de
Waarheid niet had geopenbaart gedurende het Scherper
Examen, heeft verklaart, zulke alleenlijk gedaan te
hebben, om was het mogelijk zijn Leven te Salveren,
dog, overdenkende desselfs geweten, liever geagt heeft
de Waarheid te bekennen als in sulk Godloos Leven te
Sterven.
Edog, zoo
waaragtig is hetgeen Nicolaas La Haije aan den Schepen
Bausch heeft gesegt, kort na dat hem zijn Doodvonnis
was aangekondigt, waarvan een verklaring van gemelde
Schepen onder de Stukken, sub Littera W. word
gevonden, is het veel waarschijnlijker, dat hij
schuldiger is en meerder weet ontrent die Bende, als
hij geconfesseert heeft gehad, maar dat hij,
vernemende dat hij van het Landshuijs van Valkenburg
naar elders zoude worden getransporteert, bevreest zal
zijn geworden dat hij langer in gevankenisse werdende
gehouden, nog meerder preuves ten zijnen Lasten zouden
komen, en vervolgens geprofereert heeft die Confessie
te doen, in hope dat hij dan een mindere Straffe te
wagten had.
En het Product A. leverd ook eenige Suspicie op, dat
hij en zijn Broeder mede schuldig zijn aan de
Huijsbraak, in dat Stuk vermeld.
Dan het mag met alles gelegen zijn zoo als het wil,
men kan ondertusschen gerust zijn, dat hij die
Confessie niet heeft gedaan extædio vitæ, zonder dat
hij aan die nisdaden schuldig was, want het
tegengestelde blijkt klaar, dewijl hij die zelve
misdaden heeft geconfesseert, waarvan hij door zijn
Complicen was betigt, en de omstandigheden daarvan ook
door hem zijn opgegeven conform de Informatën, hetgeen
hij onmogelijk konde doen, indien hij niet waarlijk
medepligtig daaraan was geweest.
En dat hij ook bevorens zig aan Dieverijen van
Veldvrugten heeft schuldig gemaakt, en in overspel
geleeft heeft, bewijst zijne Confessie mede. En
derhalven dat hij niet is in die favorabele
Omstandigheden, waarvan bij meergenoemde Resolutie van
23. Feruarij 1776. gewag word gemaakt, om in die
gevallen van de Strengheid der Wetten af te gaan, en
hem, volgens het versoek zijner Naastbestaanden, voor
altijd te Confineren, zoo als dit een en ander zeer
wel uitgewerkt bij het Schriftelijk Belang van den
Officier van Gulpen, uit het Gemene Regt, de Leere der
D.D. en S'Lands Placaten is geduceert en bewesen,
speciaal dat dese Gevange met de Dood behoord gestraft
te worden. Oordelende de Advocaat Fiscaal, dat hij zig
volkomen tot de argumenten en bewijzen, in dat Belang
gemmakt en geallegeert, kan refereren, mits alleenlijk
daar ontrent werd gereflecteert:
Vooreerst, dat bij dat Belang niet geallegeert
is Haar Hoog Mogende Placaat van 18. maart 1732
te vinden in het Groot Placaatboek, 6° Deel, Pag.
606 hetgeen op het voorhanden zijnde geval van
meerder en sterker applicatie is, als de Placaten bij
dat Belang geallegeert.
In de tweede plaats, dat op het eijnde van het
zelve Belang mentie word gemaakt van een Resolutie van
Hun Hoog Mogende, waarbij Vastgesteld zoude zijn, dat
alle die geene, welke zedert Tien jaren bij
geene Diefstallen geadsisteert en hun zedert dien tijd
wel gecomporteert hebben, met een mindere Straffe als
de Doot zouden gestraft worden. Dan de Advocaat
Fiscaal is wel versekert, dat er zodanig een Resolutie
niet exteert. En dat den Stelder van dat Belang heeft
geöogt op Hun Hoog Mogende voorsz. Resolutie van 23.
Februarij 1776. en die niet voorhanden hebbende, ook
den Datum derselve heeft opengelaten. Alsmede zig
heeft geabuseert, dat bij die Resolutie een bepaling
van tijd, en wel van Tien Jaren zoude zijn gedaan,
daar die Resolutie generaal spreekt, en het'er dus
maar op aankomt off zoo iemand, naderhand berouw
krijgende, zig van zijn Complicen heeft afgesondert,
en een ordentelijke Levenswijze gehouden heeft, zonder
dat het daartoe een tijd van Tien Jaren nodig is.
Waarvan, in opzigte van dese Gevange, het contrarie
consteert, welke gedurende die Strafoefeningen is
voortgegaan, en bij gemelde gequalificeerde Diefstal
te Margarten geadsisteert heeft gehad, en daarin, door
op Schildwagt te staan, dadelijk behulpzaam is
geweest.
Eijndelijk voegt de Advocaat Fiscaal hier nog bij, dat
de Regters daar te Lande volstrekt buijten staat zijn,
zodanig Versoek, als in desen voor gemelde Gevange is
gedaan, te kunnen accorderen, gestelt in vita
veritate dat S'Lands Wetten aan de Regters
toelieten pro arbitrio over zodanige misdaad
te vonnissen, dewijl dat er in de Generaliteit geen
een Tugthuijs te vinden is, waar in zodanige Gevangens
kunnen worden bewaart of geconfineert. En hunne
vrienden te permitteren, om deselve naar Luijk tot dat
eijnde te Transporteren, alwaar voor een kleijn
Stuijvertje iemand kan worden geconfineert, zoo is
zulks een Saak, welke ten eenenmale is
ongepermitteert, en bij S'Lands Wetten, om zeer
wettige redenen verboden. Ofschoon die Wetten maar al
te veel door de Negligentie der officieren overtreden
worden, dewijl verscheijde Ingesetenen door hunne
vrienden aldaar worden gehouden geconfineert, zonder
dat men deselve daar kan ontdekken. En zodanige
Gevangens te Transporteren naar een Tugthuijs binnen
een der Provintiën deser Landen, daar van lopen de
kosten veel te hoog, dan dat die door hunne
Naastbestaanden zouden kunnen worden gedragen.
Weshalven de Advocaat Fiscaal van Advijs zoude zijn,
dat UWEd. Mogende aan Schepenen van de Geregte te
Gulpen zouden behoren te rescriberen, dat de Raad van
advijs is, dat Schepenen voornoemt in de voorsz. Sake
behoren te vonnissen in maniere als volgt:
„Alsoo Baltus Frijnts, alias den
Schuth, oud vijftig jaren, geboren en
„wonende re Reijmerstok onder de Banke
van Gulpen, thans
„gedetineerde, buijten Pijn en Banden van
IJzer heeft bekend, dat hij
„over eenige Jaren uit zekere Schuur des
Nagts met behulp van zeker
„Schaapherder heeft gestolen vier off ses
vaten Rogge en deselve voor
„zig heeft behouden, dog aan deselven
Schaapherder voor zijn aandeel
„in gemelde Diefstal heeft gegeven vijff
en een halve Schelling.
„Dat hij Gevange ook onder Reijmerstok
eenige Jaren geleden passerende
„den Coolhoff van Trin aan geen End, en
aldaar vindende een Hembd op
„den Bleijk, het zelve naar zig genomen,
en over het zijne aangetrokken
„hebbende, voor zig behouden heeft.
„Dat hij Gevange nog diverse reijsen zig
pligtig heeft gemaakt aan
„Steelen van Vrugten, Aardappelen en
Rapen uit den Velde.
„Dat hij Gevange ook met eenige Personen,
waar van'er Twee gewapend
„waren met Snaphanen, en hij Gevange met
een Stok is uitgegaan, om
„een Diefstal te plegen bij. off aan de
Woninge van den Eremiet op den
„Schaarberg, wanneer hij Gevange aan zijn
gemelde Complicen op hun
„versoek belofte heeft gedaan van niemand
te zullen verklappen en alles
„geheijm te houden.
„Dog dat hij Gevange gekomen zijnde bij
het Bosch aldaar zig neder
„heeft geset, en een quantiteit sterken
Drank gedronken hebbende, in
„Slaap was gevallen, terwijl
ondertusschen degeene, met welke hij was
„uitgegaan, aldaar een gewelddadige
Huijsbraak en Diefstal hebben
„gepleegd.
„Dat hij gevange benevens veele andere
zijner Complicen medepligtig is,
„en geadsisteert heeft bij de violente
Diefstal met Inbraak en
„verregaande mishandeling van een
Dienstmeijd begaan des Nagts van
„den 22e November 1774. aan, off ten
Huijse van den Roomschen
„Pastoor te Margraten.
„Dat hij Gevange den gemelde Pastoor
deerlijk om hulp hebbende horen
„roepen, hij Gevange zig op de vlugt
begeven heeft, en daarop ook de
„klok der kerke had horen Luijden,
vervolgens naar zijn Huijs is gegaan.
„Alle het welke zijn Saken, die in een
Land van Justitie niet kunnen
„worden getolereert, maar anderen ten
afschrik op het Rigoureuste
„behoren te worden gestraft.
„Zoo is't, dat Schepenen der Heerlijkheid
Gulpen, gesien hebbende de
„voorsz. Confessie van den Gevange, en de
bewijzen aan henlieden
„overlegt, op alles wel en rijpelijk
gelet, mede op derselver Supplicatie
„gehad hebbende, bij Wijze van
Hoofdleringe, het Advijs van den Rade
„en Leenhove van Braband en de Landen van
Overmaze, ter manisse
„van den Schout deser Heerlijkheid,
Doende Regt, in Name en van
„wegens Haar Hoog Mogende, de Heeren
Staten Generaal der
„Vereenigde Nederlanden,
„Condemneren den Gevange Baltus Frijnts,
om gebragt te worden ter
„plaatse, waar men gewoon is Crimineele
Justitie te doen, en aldaar
„aan de Scherpregter overgelevert zijnde,
met de Koorde gestraft te
„worden, dat er de Dood na volgt;
„dat vervolgens desselfs Doode Lighaam in
een Keetinge geklonken
„op het Galgeveld, andere ten Exempele en
afschrik zal worden
„gehangen.
„Condemneren den Gevange verders in de
Kosten en Misen van Justitie
„ter onser Taxatie en moderatie, met
confiscatie van des gevangens
„goederen.
„Actum in Judicio den etc.
Waar mede de Advocaat Fiscaal van Braband en de Landen
van Overmaze de Eer heeft zig te ondertekenen.
Edele Mogende Heeren !
|