DOCUMENTEN BOKKENRIJDERS


GERECHTSKOSTEN

EntreeDocumentenProcesstukkenenIn de gevangenis



Advies advocaat-fiscaal van de Raad van Brabant in zake het rekest van de familie Heusschen — 's-Gravenhage 7 februari 1775
BHIC 's-Hertogenbosch — Raad van Brabant 459






Consideratie en Advijs
........van
den Advocaat Fiscaal van Braband
op een Requeste van de Bloedverwanten van
Frans Willem Heusschen
gedetineerde op het s'Landshuijs binnen Valkenburg
........Omme gratie en permissie,
........denselven casu quo ten hunnen Kosten te
........confineeren ten eijnde deselve .te bevrijden
........van een publique straffe.
In dato 7 Februarij 1775


Pro Fisco

........Edele Mogende Heeren !

De Advocaat Fiscaal van Braband heeft de Eer gehad, ingevolge U Edele Mogende appoinctement van den 3e deser maand Februarij te ontfangen een Request, door of van wegen Machiel Pluijmakers en Johannes Schroders, Inboorlingen der Banken Climmen en Heerle, Lande van Valkenburg, Partage van Hun Hoog Mogende, zoo voor hun zelven, als voor alle hunne Bloedverwanten en Naastbestaanden, te samen (zoo gezegt word) over de Drie hondert Personen uitmakende, aan Zijn Doorlugtige Hoogheid, den Heere Prince van Orange en Nassau, Erfstadhouder, Capitain Generaal en Admiraal der Vereenigde Nederlanden gepræsenteert, nevens het Berigt van W. D. Vignon, als Luijtenant Drossaard s'Lands van Valkenburg, met de Informatien, en de verdere stukken daar bij gevoegd, respectivelijk bij missive van Hoogstgem. Zijne Doorluchtige Hoogheid (geschreven alhier in den Hage den 2e deser maand Februarij) aan u Edele Mogende toegezonden, ten eijnde UEdele Mogende Zijn Hoogheid daar op zouden dienen van derselver Consideratien en Advies.
Bij welke Requeste, om redenen daarbij geallegueert, is versogt, dat Hoogstdeselve Zijne Hoogheid, bij aldien Frans Willem Heusschen (van wegen het Officie Crimineel des Lands van Valkenburg voornoemt geapprehendeert, en in beslote Hegtenisse gebrogt op den Landhuijse van Valkenburg ) Zig aan eenige misdaat, die door publique straffe zoude worden geboet, mogte hebben schuldig gemaakt, alsdan aan de supplianten geliefde te verlenen de gratie van aan deselven te permitteren en vrij te laten, de voornoemde Frans Willem Heusschen, ten kosten van de Supplianten, in een Correctie Huijs, of andere versekerde plaatse onder het gebied van desen Staat, voor zijn verdere leeftijd te stellen in bewaarderhand van de Hoge overheid.
Declarerende de Supplianten tegelijk bereijd te zijn, omme voor het onderhoud van deselve te stellen zodanige zekerheid, als zijne Doorluchtige Hoogheid zoude meenen te behoren, en aan de Supplianten zoude goedvinden te ordonneren.

In het examen van alle hetzelve heeft de Advocaat Fiscaal, ter voldoeninge aan UEdele Mogende voorsschreven appoinctement, geconsidereert:

Dat de misdaden, waar over door den Lieutenant Drossaard des Lands van Valkenburg R.O. tegens gemelde Frans Willem Heusschen criminaliter word geprocedeert, en door denselven bereijds geconfesseert, hier in bestaan in Substantie dat hij behoord tot een berugte Bende Gauwdieven en Booswigten, welke zeedert veele jaren in het voorsz. Land zig heeft onthouden, en door een allergodloos verbond en afgrijselijke Eed aan elkanderen verbonden zijn, om alle Enorme misdaden te plegen.

Dat de voorschreven gevangene reëel, en met der daad dien Eed heeft gedaan, en ten minsten bij verscheijde geweldige Huijsbraken, door die Bende gepleegt, heeft geadsisteert, en onder andere en in het Panhuijs tot WijnantsRade, bewoond bij zekere Henricus Ritzen, waar van het bewijs de corpore delicti, onder de voorschreven Informatien Sub Littera A. gevoegt, wel meriteert gelesen te worden, omdat daaruit kan worden afgenomen, op welke eene Onmenschelijke wijse dese Bende aldaar te werk heeft gegaan, op de bewoonders van dat Huijs verscheijde Kogels afgeschoten, deselve gebonden, mishandelt, de Kisten en Kasten met geweld opengebroken, en alles wat zij hebben gevonden, en mede konden nemen, weggeroofd hebben gehad.

In het Examen der voorsz. stukken, heeft de Advocaat Fiscaal wel geremarqueert, dat de Lieutenant Drossard Vignon onder gemelde stukken, dat bewijs alleen heeft overgesonden, dog daarbij niet heeft gevoegd Copien van de bewijzen, dienende tot approbatie van het corpus delicti van verdere Huijsbraken en Diefstallen waaraan de voornoemde Frans Willem Heusschen, volgens zijne gedane Confessie, medepligtig is, Daar den Advocaat Fiscaal geinformeert is, dat die bewijzen ook onder het Geregt van Valkenbug berusten, waarom de Advocaat Fiscaal zig verbeeld, dat de Luijtenant Drossaard, tot menagement van Kosten, deselve niet zal hebben laten afschrijven, zig verbeeldende, niet ten onregte, dat, om tegen te gaan het voorsz. versoek der Supplianten, genoegsaam ware, dat hij een der voorsz. Bewijsen daarbij voegde.

Ondertusschen consteert uit de gemelde overgesondene stukken, dat de voornoemde Frans Willem Heusschen, volgens de voorsz. Accusatien van den Luijtenant Drossaard, en het gunt hij reeds heeft geconfesseert, behoord onder die misdadigers, van welke Haar Hoog Mogende, bij derselver Resolutie van den 16e December laatstleden, hebben verstaan, dat men niet behoord te denken om voor deselve gratie te vragen, want dat er geen Exempel zal gevonden worden, dat bij eenig Christen Mogendheid aan zodanige Booswigten gratie bewesen is, maar dat in tegendeel het algemeene belang van het geheele Land vorderd, dat ten Rigoureuste tegens deselve Bende werde geprocedeert, om deselve, zoo veel mogelijk geheel uit te roeijen, en zulks wel Ernstelijk aan voornoemde Luijtenant Drossaard bij voorsz. Resolutie nader door Haar Hoog Mogende is gerecommandeert en gelast.

Het is wijders aan den Advocaat Fiscaal bij confrontatie van de Articulen van de voorsz. Confessie, met de Extracten uit de Confessien van zijne Complicen voorgekomen, dat gemelde Frans Willem Heusschen geensints eene volkomen confessie nog heeft gedaan van het gunt hij geperpetreert heeft, of hem bewust is, wegens de Delicten, door hem, en die van zijn Bende gepleegt, want zoo het gunt zijne Complicen ten zijnen Lasten hebben geconfesseert, waaragtig is, zoo heeft hij langer, als hij voorgeeft, tot die bende behoord, en een veel erger Rol onder deselve gespeelt, dan dat hij eenvoudig op schildwagt zoude hebben gestaan terwijl zijne Complicen hunne misdaden uitgevoert hebben.

Mitsgaders dat het niet buijten vehemente Suspicie is, dat door corruptie, hij bevorens uit zijn Detentie is geraakt, en voor een tijd zijn condigne Straffe heeft ontgaan, wanneer men in agt neemt, dat hij in de gevankenisse waarin hij diestijds was, is gewaarschouwd, dat zijne Complicen, welke hem diestijds hadden geaccuseert, zulks hadden herroepen, en dat zijn Neef aan den Advocaat Pelt, ter dier tijd die Crimineele Procedures voor den Lieutenant Dorssaard dirigerende, of desselfs vader, doen ook Schepen van Valkenburg, een Somma van Twee Duijsent guldens (dog volgens het Legale bewijs, onder den Advocaat Fiscaal berustende, Twee Duijsent Twee hondert guldens) quasi heeft opgeschoten, en dat, wijnige dagen voor gemelde Frans Willem Heusschen uit zijn Detentie ontslagen is geworden, en in een tijd dat gemelde Advocaat Pelt en zijn vader daar te Lande bij niemand voor een Duijt crediet hadden. Welke Suspicie nog te meer zoude kunnen versterkt worden door verscheijde Informatien van wegen den Advocaat Fiscaal ten dien opsigte, ten lasten van gemelde Pelten ingewonnen.

Dan het mag daar mede gelegen zijn zoo als het wil, zijn Confessie op zig selve beschouwd, vervat zodanige misdaden, die geen de minste Gratie verdienen.
En de redenen, bij het voorsz. Request daartoe geallegueert, zijn van geen de minste relevance, want de Luijtenant Drossaard heeft bij zijn voorsz. Berigt teregt geremarqueert, dat er meer andere Familien in den Lande van Valkenburg, van gelijk bestaan, zoo niet beter, diergelijke Schandvlek hebben moeten, en nog dagelijks staan te ondergaan. Dat het ook nog veel harder zoude wesen voor de Zulken, welke niet in staat zijn, om aan de Conditien, waar onder het voorsz. Versoek van Gratie is gedaan, te voldoen, en dat op die wijse degeenen, welke van de daar toe benodigde penningen niet zouden zijn voorsien, alleen hunne verdiende Straffe zouden ondergaan, daar van zouden worden gelibereert, met zorge te dragen voor de Kosten, op een Confinement vallende.
Het gunt voor de Bloedverwanten van diegeenen, welken tegelijk met gemelde Frans Willem Heusschen zijn geapprehendeert, op deselve plaatse gewoond hebben, en bereijds de Straffe des Doods hebben ondergaan, zoo veel te harder zoude vallen, indien nu dese Delinquant de versogte Gratie wierd verleend.

En belangende de tweede reden, — dat ofschoon reeds zeer veele misdadigers in den Lande van Valkenburg zijn gestraft geworden, hetzelve niet aan het doelwit heeft voldaan, met anderen af te schrikken, maar dat dat ter contrarie de ondervindinge dede zien, dat daar door het quaad niet wierd uitgeroeit, en dat also door het straffen van der Supplianten Bloedverwant, den voornoemde Frans Willem Heusschen, in dat opsigt juijst geen salutair effect, met grond zoude zijn te verwagten — is na het begrip van den Advocaat Fiscaal, eene reden, voor een Versoek van Gratie zoo ongeschikt dat de Advocaat Fiscaal niet nodig oordeelt, met een wederlegginge van dien. Want het spreekt van zelfs, dat die allegatie veel eerder bewijst, van welk Slegt Caracter die Booswigten zijn. Als mede dat de Exempelen der Straffen op hun tot nog toe geen indruk maken, en derhalven dat het zeer noodsakelijk is, dat zijlieden, zonder eenige Conniventie of Dissimulatie, na merites, en den Eijsch der Wetten, gestraft en uijtgeroeijt worden, in plaatse van aan deselve eenigeGratie te bewijsen.

Omme de hier vorengemelde redenen, zoude de Advocaat Fiscaal van Braband, de Eer hebbende UEdele Mogende, op het Versoek voorhanden te dienen van zijn consideratien en Advijs, wesen van gedachten:

Dat het Advijs van den Raad, in desen door Zijne Doorluchtige Hoogheid gerequireert, zoude behoren te strekken daar henen, dat het Versoek der Voornoemde Supplianten, door Hoogstgemelde Zijne Hoogheid werde gewesen van de hand, en dat daarvan aan den Drossaard des Lands van Valkenburg, met terug zendinge van de Informatien en Procedures bij het voorsz. Berigt aan Zijn Hoogheid overgesonden, aanschrijving werde gedaan.

Waarmede de Advocaat Fiscaal van Braband de Eer heeft zig te ondertekenen.


Edele Mogende Heeren!


UEdele Mogende
Zeer ootmoedige Dienaar
Joh. Fred. van Steelant


S,Gravenhage
den 7e Februarij 1775




Naar boven


Email






INHOUD

Afstammelingen van Bokkenrijders

ENTREE

Verzameld door John van Eekelen
Tekeningen © Maaike van Eekelen

REGISTER