Pro Fisco
........Edele Mogende
Heeren !
De Advocaat Fiscaal van
Braband heeft de Eer gehad, ingevolge U Edele
Mogende appoinctement van den 3e
deser maand Februarij te ontfangen een Request, door
of van wegen Machiel Pluijmakers en Johannes
Schroders, Inboorlingen der Banken Climmen en
Heerle, Lande van Valkenburg, Partage van Hun Hoog
Mogende, zoo voor hun zelven, als voor alle hunne
Bloedverwanten en Naastbestaanden, te samen (zoo
gezegt word) over de Drie hondert Personen
uitmakende, aan Zijn Doorlugtige Hoogheid, den Heere
Prince van Orange en Nassau, Erfstadhouder, Capitain
Generaal en Admiraal der Vereenigde Nederlanden
gepræsenteert, nevens het Berigt van W. D. Vignon,
als Luijtenant Drossaard s'Lands van Valkenburg, met
de Informatien, en de verdere stukken daar bij
gevoegd, respectivelijk bij missive van Hoogstgem.
Zijne Doorluchtige Hoogheid (geschreven alhier in
den Hage den 2e deser
maand Februarij) aan u Edele Mogende toegezonden,
ten eijnde UEdele Mogende Zijn Hoogheid daar op
zouden dienen van derselver Consideratien en Advies.
Bij welke Requeste, om
redenen daarbij geallegueert, is versogt, dat
Hoogstdeselve Zijne Hoogheid, bij aldien Frans
Willem Heusschen (van wegen het Officie Crimineel
des Lands van Valkenburg voornoemt geapprehendeert,
en in beslote Hegtenisse gebrogt op den Landhuijse
van Valkenburg ) Zig aan eenige misdaat, die door
publique straffe zoude worden geboet, mogte hebben
schuldig gemaakt, alsdan aan de supplianten geliefde
te verlenen de gratie van aan deselven te
permitteren en vrij te laten, de voornoemde Frans
Willem Heusschen, ten kosten van de Supplianten, in
een Correctie Huijs, of andere versekerde plaatse
onder het gebied van desen Staat, voor zijn verdere
leeftijd te stellen in bewaarderhand van de Hoge
overheid.
Declarerende de
Supplianten tegelijk bereijd te zijn, omme voor het
onderhoud van deselve te stellen zodanige zekerheid,
als zijne Doorluchtige Hoogheid zoude meenen te
behoren, en aan de Supplianten zoude goedvinden te
ordonneren.
In het examen van alle
hetzelve heeft de Advocaat Fiscaal, ter voldoeninge
aan UEdele Mogende voorsschreven appoinctement,
geconsidereert:
Dat de misdaden, waar
over door den Lieutenant Drossaard des Lands van
Valkenburg R.O. tegens gemelde Frans Willem
Heusschen criminaliter word geprocedeert, en door
denselven bereijds geconfesseert, hier in bestaan in
Substantie dat hij behoord tot een berugte Bende
Gauwdieven en Booswigten, welke zeedert veele jaren
in het voorsz. Land zig heeft onthouden, en door een
allergodloos verbond en afgrijselijke Eed aan
elkanderen verbonden zijn, om alle Enorme misdaden
te plegen.
Dat de voorschreven
gevangene reëel, en met der daad dien Eed heeft
gedaan, en ten minsten bij verscheijde geweldige
Huijsbraken, door die Bende gepleegt, heeft
geadsisteert, en onder andere en in het Panhuijs tot
WijnantsRade, bewoond bij zekere Henricus Ritzen,
waar van het bewijs de corpore delicti,
onder de voorschreven Informatien Sub Littera A.
gevoegt, wel meriteert gelesen te worden, omdat
daaruit kan worden afgenomen, op welke eene
Onmenschelijke wijse dese Bende aldaar te werk heeft
gegaan, op de bewoonders van dat Huijs verscheijde
Kogels afgeschoten, deselve gebonden, mishandelt, de
Kisten en Kasten met geweld opengebroken, en alles
wat zij hebben gevonden, en mede konden nemen,
weggeroofd hebben gehad.
In het Examen der voorsz.
stukken, heeft de Advocaat Fiscaal wel
geremarqueert, dat de Lieutenant Drossard Vignon
onder gemelde stukken, dat bewijs alleen heeft
overgesonden, dog daarbij niet heeft gevoegd Copien
van de bewijzen, dienende tot approbatie van het
corpus delicti van verdere Huijsbraken en
Diefstallen waaraan de voornoemde Frans Willem
Heusschen, volgens zijne gedane Confessie,
medepligtig is, Daar den Advocaat Fiscaal
geinformeert is, dat die bewijzen ook onder het
Geregt van Valkenbug berusten, waarom de Advocaat
Fiscaal zig verbeeld, dat de Luijtenant Drossaard,
tot menagement van Kosten, deselve niet zal hebben
laten afschrijven, zig verbeeldende, niet ten
onregte, dat, om tegen te gaan het voorsz. versoek
der Supplianten, genoegsaam ware, dat hij een
der voorsz. Bewijsen daarbij voegde.
Ondertusschen consteert
uit de gemelde overgesondene stukken, dat de
voornoemde Frans Willem Heusschen, volgens de
voorsz. Accusatien van den Luijtenant Drossaard, en
het gunt hij reeds heeft geconfesseert, behoord
onder die misdadigers, van welke Haar Hoog Mogende,
bij derselver Resolutie van den 16e
December laatstleden, hebben verstaan, dat men niet
behoord te denken om voor deselve gratie te vragen,
want dat er geen Exempel zal gevonden worden, dat
bij eenig Christen Mogendheid aan zodanige
Booswigten gratie bewesen is, maar dat in tegendeel
het algemeene belang van het geheele Land vorderd,
dat ten Rigoureuste tegens deselve Bende werde
geprocedeert, om deselve, zoo veel mogelijk geheel
uit te roeijen, en zulks wel Ernstelijk aan
voornoemde Luijtenant Drossaard bij voorsz.
Resolutie nader door Haar Hoog Mogende is
gerecommandeert en gelast.
Het is wijders aan den
Advocaat Fiscaal bij confrontatie van de Articulen
van de voorsz. Confessie, met de Extracten uit de
Confessien van zijne Complicen voorgekomen, dat
gemelde Frans Willem Heusschen geensints eene
volkomen confessie nog heeft gedaan van het gunt hij
geperpetreert heeft, of hem bewust is, wegens de
Delicten, door hem, en die van zijn Bende gepleegt,
want zoo het gunt zijne Complicen ten zijnen Lasten
hebben geconfesseert, waaragtig is, zoo heeft hij
langer, als hij voorgeeft, tot die bende behoord, en
een veel erger Rol onder deselve gespeelt, dan dat
hij eenvoudig op schildwagt zoude hebben gestaan
terwijl zijne Complicen hunne misdaden uitgevoert
hebben.
Mitsgaders dat het niet
buijten vehemente Suspicie is, dat door corruptie,
hij bevorens uit zijn Detentie is geraakt, en voor
een tijd zijn condigne Straffe heeft ontgaan,
wanneer men in agt neemt, dat hij in de gevankenisse
waarin hij diestijds was, is gewaarschouwd, dat
zijne Complicen, welke hem diestijds hadden
geaccuseert, zulks hadden herroepen, en dat zijn
Neef aan den Advocaat Pelt, ter dier tijd die
Crimineele Procedures voor den Lieutenant Dorssaard
dirigerende, of desselfs vader, doen ook Schepen van
Valkenburg, een Somma van Twee Duijsent guldens (dog
volgens het Legale bewijs, onder den Advocaat
Fiscaal berustende, Twee Duijsent Twee hondert
guldens) quasi heeft opgeschoten, en dat, wijnige
dagen voor gemelde Frans Willem Heusschen uit zijn
Detentie ontslagen is geworden, en in een tijd dat
gemelde Advocaat Pelt en zijn vader daar te Lande
bij niemand voor een Duijt crediet hadden. Welke
Suspicie nog te meer zoude kunnen versterkt worden
door verscheijde Informatien van wegen den Advocaat
Fiscaal ten dien opsigte, ten lasten van gemelde
Pelten ingewonnen.
Dan het mag daar mede
gelegen zijn zoo als het wil, zijn Confessie op zig
selve beschouwd, vervat zodanige misdaden, die geen
de minste Gratie verdienen.
En de redenen, bij het
voorsz. Request daartoe geallegueert, zijn van geen
de minste relevance, want de Luijtenant Drossaard
heeft bij zijn voorsz. Berigt teregt geremarqueert,
dat er meer andere Familien in den Lande van
Valkenburg, van gelijk bestaan, zoo niet beter,
diergelijke Schandvlek hebben moeten, en nog
dagelijks staan te ondergaan. Dat het ook nog veel
harder zoude wesen voor de Zulken, welke niet in
staat zijn, om aan de Conditien, waar onder het
voorsz. Versoek van Gratie is gedaan, te voldoen, en
dat op die wijse degeenen, welke van de daar toe
benodigde penningen niet zouden zijn voorsien,
alleen hunne verdiende Straffe zouden ondergaan,
daar van zouden worden gelibereert, met zorge te
dragen voor de Kosten, op een Confinement vallende.
Het gunt voor de
Bloedverwanten van diegeenen, welken tegelijk met
gemelde Frans Willem Heusschen zijn geapprehendeert,
op deselve plaatse gewoond hebben, en bereijds de
Straffe des Doods hebben ondergaan, zoo veel te
harder zoude vallen, indien nu dese Delinquant de
versogte Gratie wierd verleend.
En belangende de tweede
reden, — dat ofschoon reeds zeer veele misdadigers
in den Lande van Valkenburg zijn gestraft geworden,
hetzelve niet aan het doelwit heeft voldaan, met
anderen af te schrikken, maar dat dat ter contrarie
de ondervindinge dede zien, dat daar door het quaad
niet wierd uitgeroeit, en dat also door het straffen
van der Supplianten Bloedverwant, den voornoemde
Frans Willem Heusschen, in dat opsigt juijst geen
salutair effect, met grond zoude zijn te verwagten —
is na het begrip van den Advocaat Fiscaal, eene
reden, voor een Versoek van Gratie zoo ongeschikt
dat de Advocaat Fiscaal niet nodig oordeelt, met een
wederlegginge van dien. Want het spreekt van zelfs,
dat die allegatie veel eerder bewijst, van welk
Slegt Caracter die Booswigten zijn. Als mede dat de
Exempelen der Straffen op hun tot nog toe geen
indruk maken, en derhalven dat het zeer noodsakelijk
is, dat zijlieden, zonder eenige Conniventie of
Dissimulatie, na merites, en den Eijsch der Wetten,
gestraft en uijtgeroeijt worden, in plaatse van aan
deselve eenigeGratie te bewijsen.
Omme de hier vorengemelde
redenen, zoude de Advocaat Fiscaal van Braband, de
Eer hebbende UEdele Mogende, op het Versoek
voorhanden te dienen van zijn consideratien en
Advijs, wesen van gedachten:
Dat het Advijs van den
Raad, in desen door Zijne Doorluchtige Hoogheid
gerequireert, zoude behoren te strekken daar henen,
dat het Versoek der Voornoemde Supplianten, door
Hoogstgemelde Zijne Hoogheid werde gewesen van de
hand, en dat daarvan aan den Drossaard des Lands van
Valkenburg, met terug zendinge van de Informatien en
Procedures bij het voorsz. Berigt aan Zijn Hoogheid
overgesonden, aanschrijving werde gedaan.
Waarmede de Advocaat
Fiscaal van Braband de Eer heeft zig te
ondertekenen.
Edele Mogende Heeren!
UEdele Mogende
Zeer ootmoedige Dienaar
Joh. Fred. van
Steelant
S,Gravenhage
den 7e Februarij 1775