|
Coram de Schepenen v. Craan, Swildens, Pelt,
v. Cotzhuijsen, Wintgens, Nijssen en Landman
Personele
Respondeeringe
Ter instantie van
Den Weledelen gestrenge Heer
J.G. Farjon Lt. Hoogdrossard
deeses Lands nom. off. informant
gedaan door
Johannes Steins gedetineerde
op den Landshuijse tot Val-
kenborg bij Scherper Examen
Vrijdag den 2den
april 1773
Is gesisteert den
voorszegden gedetineerde en naedat aan hem op het
ernstigste was worden voorgehouden niet alleen de
waarheijd te moeten gestand doen, maar ook aan den
selven de Territie gedaan, heeft denselven niets willen
bekennen. Waaromme men tot de gedecreteerde Torture
heeft moeten overgaan en sijn aan hem eerstelijk de
Duijm schruijven worden geappliceert. En nog niet
willende bekennen is aan hem de regter Scheen schroeve
geappliceert geworden waerop denselve verclaart heeft
dat hij meede gecoöpereert heeft
aan den Diefstall bij den Muijter. Dat hij op den Veemarkt gekoomen is bij
J. Juneman en Gerhard Dirks toen sij de vrugten
gestoolen hebben. Dat hij Juneman hem gedetineerde heeft
koomen roepen.
Waerop hij op de artikelen
gevraagt verclaart ad
art.1 bij den Dieffstall bij den
Muijter present te sijn geweest
Ad art. 2 verclaart, dat
Jacobus Juneman hem op straat binnen Schandelen
rencontreerende, dat hij van sijn Broeder koomende
versogt heeft om met hem bij den Muijter te gaan eenige
vrug
ten haalen vermits het eenen slegten
tijd was, dat hij als toen met gegaan is tot aan het
huijs van de wed. Steevens alwaar hij is blijven op
schildwagt staan.
En dat mee
geassisteerd hebben Gerhard Derkx, en desselfs suster
Marie Cath. getrouwt met Andries, soo hij vermeent. Hij
gedetin. gewapent met eenen stock, niet weetende hoe
d’andere gewaapent waaren. En dat sij hebben een ruijte
uijt de glasvenster genoomen hebben en daardoor de
venster geopent hebben en daar door ingeklommen sijn en
dat sijne complicen Jacobus Juneman en Gerhard Dirkx
omtrent een uijr in t huijs geweest sijn. Dat sijne
cameraten de vrugten agter in de weijde gedraagen
hebbende Juneman hem heeft koomen seggen, dat hij soude
gaan aan de Roode Poort staan om te sien off iemand uijt
de Even gatze opquam. Hebbende d’andere de vrugten agter
om door de weijdens gedraegen.
Art. 3 Verclaart dat Jacobus
Juneman den aanslag gegeeven heeft en dat de vrugten
sijn in gedraegen bij Erkens Marie. En dat Juneman hem
s’anderen dags gesegt heeft gesegt heeft dat vrugten bij
het krom Pierken gebleeven en verkogt waeren. En dat hij
gedetineerde daarvan geprofiteert eerst seggende drie
schellingen, daernae eenen pattacon en eijndelijk twee
cronen. hebbende Juneman hem deselve gegeeven aan de
Caamer, koomende Juneman met het geld van den kerkhoff
aff. Verclaerende hij het geld verloopen en verkaart te
hebben bij den een en den
anderen.
Art. 4 Verclaart dat hij met
Juneman geweest is in de heijde bij Willem Scheepers dog
dat hij daar niets gedaan hebben.
Dat hij nog met Juneman
geweest is aan den Schram bij de wed. Steevens, dog
insgelijx niet ingekoomen sijn, waarbij meede geweest is
Gerard Dirks. Seggende Juneman de venster niet te konnen
open krijgen.
Verders verklaart nog twee
vat vrugten gestoolen te hebben in de Zippenaaker
moolen, alwaar hij een
swiegerse heeft woonen.
Dat hij nog met Jacobus Juneman, Gerard Dirks, Andries
van den Linden, den kaaloor aan de Linden, en Peterken
uijt gen Uijl, dat te saamen gegaan sijn naar
Nieuwenhaegen om aldaar een voerkar te besteelen, dog
dat de luijden nog op sijnde sij sulx niet hebben konnen
doen.
Dat hij nog
met Andriesken, den Sijp van de Linden, Peterken uijt
den Uijl en Houben Hendrikx
Joannes alsmeede Juneman en Geit Dirkx te saamen in
Heerlen aan den Schram bij malkanderen gekoomen sijn en
van daar naar den Hoff Ter Eyck gegaan sijn met
voorneemen om daar te steelen. Dat sij egter daaraan
verhindert geworden vermits de meijt nog in t’huijs was.
Sijnde sij alle met stocken gewaapent geweest.
Wijders verclaard den
gedetineerde kennisse te dragen ende geassisteert te
hebben bij de inbruck en diefstal begaen bij Claes
Scheepens aen de Baek tot Heerle.
Dat daar bij meede
geassisteerd heeft, Caspar den bood, Peterken, Andries
Gorne van de Lijnden, Peter uijt den Uijl,
Roosen mond
aen de Lijnden, Houben Hensch,
den Knit genoemt
Leonard Maas.
Dat Andries van de Lynden en
Peter uijt den Uijl daartoe den aanslag hebben gegeeven,
en hem gedetineerde hebben koomen aenroepen. Dat sij
alle vergaedert sich hebben in de Meijsenbroeker gracht,
alle gewapent met stocken. Als wanneer sij te saemen
sijn gegaen naar voors.
woonhuijs van Claes Scheepers.
Dat het swaart
Peterken den boode met een leder de vinster is
ingeclommen, als wanneer hij
gedetin. aan den koijstael op schiltwagt was staende,
terwijlen dandere meede complicen
op de brugge stonde, dat het
swaart Peterken op Claes Scheepers met een sackpistol
gekets heeft
Dat inmiddels Nicolaes
Scheepers den welcken voorneemens was, om met de karre
naar Maestricht te vaeren, uijt Schandelen weederom naar
sijn huijs is teruggekoomen. T welke door den
gedetineerde en overige genoemde complicen is ontwaar
geworden, wanneer gesamenderhand de vlugt hebben
genoomen, en boven sijnde persoonen afgecoomen sijn. Dat
als wanneer Claes Scheepers hun tegen coomende, hij
gehoort heeft dat den agtersten van hun soo hij vermeent
het swaart Peterken te weezen met een sack pistol op
Claes Scheepers gekets heeft.
Dat als doents deselve sich gesepareert hebben en den
gedetineerde naar sijn huijs is gegaen.
Addendo segt, dat als sij
naar ter Eijk gegaan sijn sij nog starker geweest sijn,
dog hij de selve niet weet
te noomen, dog dat Juneman deselve sal kunnen noemen. En
dat Juneman tegens hem
gesegt heeft dat als sij te veel maeken sullen er nog
meer moeten hier koomen.
Verders verklaart, dat nog
eenen van Bensenraede, getrouwt met een vrouwspersoon
genoemt Berb, meede bij
die dieffstallen geweest is uijtgenoomen bij den
Muijter.
Dog verders niet willende
bekennen, is aan hem d’ linker scheenschruijve meede
geappliceert.
Heeft
verclaart dat hij meede geweest is bij den Dieffstal bij
Tinus aan de hand. Dat daarmeede bij geweest sijn den
Meijer van de Linden, Andries van de Linden, den Gläser
uijt den ..plijer, Houben Hens, Peterken uijt den Uijl.
Dat d’Heerlensche bij
malcanderen gekoomen sijn boven de Logt in het velt, dat
sij gegaan sijnde tot op de hoef aan de hand. Dat sij
daar meede gevonden hebben eenige vreemden dewelke hij
niet gekent heeft, dog dat eenen daarbij was met een
peerd, dewelken egter niet bij hun is geweest. Hebbende
die van Heerlen aan t’ afgebrand huijs aan den Poel
blijven staan. Sijnde sij door de deur ingekoomen,
dewelke door de meijd of vrouw geopent wierde.
Dog vermits hij niet in huijs
geweest is, weet hij niet wat in het huijs gepasseert is
als dat hij en Rosemontje en den Kniesch en Andriesken
sijn blijven staan, Dog dat den Meijer, den gläser en Peterken uijt den uijl met nae het huijs
gegaan sijn, dewelke naederhand koomende, seijden het was tijd om loopen te gaan. Alswanneer
sij op Heerlen sijn aangemarscheert, en de vreemde naar
den weg van Aaken agter nae de weijde uijt, hebbende die
de gestoolen goederen gedeelt en hij voor sijn aandeel
gekreegen twee pattacons van Andriesken van de Linden.
Hebbende een ieder van hun hiervan geprofiteert sonder
dat hij weet hoeveel.
Seggende verders sig op het
lintje veltje saamen verbonden te hebben.
Naederhand segt, dat hij met
de Heerlenschen naementlijk Andriesken, den Knisch, den
Meijer, Peterken uijt den uijl, Rosemontjen, t’swart
Peterken, den gleezer en Jacobus Juneman gegaan is naar
S’ Linnerts berg in de Cappel. Alwaar hun Andriesken van
de Linden gebragt heeft
s’nagts, omtrent vier jaaren geleeden.
Nog
verklaart dat meede onder hun complot gehoort en aan de
boven genoemde diefstallen meede Pligtig geweest is,
seekeren Henricus Ruijters van de vriendschap van Juneman, woonende thans tot s’
Wijnandsraede.
Verders verklaart, dat sij in
de voormelte Cappelle sijnde de vreemden uijtgebleeven
sijn. Sij egter te saamen sig verswooren hebben van met
malkanderen te sullen gaan steelen dog sig liever te
sullen laaten doot pijnigen als den een den anderen te
verraeden.
Dat sij ook dien nagt souden
hebben gaan steelen als d’andere gekoomen waeren van S’
Hertogenraede. Dog deese niet koomende heeft Andries hun
gesegt dat sij nu maar moesten naar huijs gaan.
Continuatio facta
post meridiem
Den gedetineerde
verders ondervraagt sijnde of aan hem nog iets kennelijk
waare, heeft verklaart,
dat hij wel weet van den dieffstalle van Wijnands Rade
bij Ritzen, dat hij wel niet daarbij is geweest. Egter
dat Peterken uijt den Uijl egter hem heeft gesegt, dat
hij en Andriesken en den Knijsch en t Rosemontjen en den
Gläser daarbij waeren geweest.
Dog naederhand sijn gesegde
corrigeerende bekende hij, dat hij meede pligtig waere
aan den voorn. diefstal, en dan Andriesken hem heeft
koomen aanroepen bij Hensken Vijgen tot Schandelen, woonende hij te dier tijd op
den ouden Eijkholt. Sijnde sij te saemen bij malcanderen
gekoomen, in t veld aan de huijsken heggen, naementlijk
de voormelte vier persoonen
Andriesken, Rosemundjen, den Knijsch en den Gläser,
alsmeede Peter uijt den Uijl en dan nog van Schandelen
Houben Hens. Seggende Andriesken tot hun, dat er nog ses
vooruijt waaren, sijnde te saamen dertien van Heerlen,
welke laaste ses hij niet weet te noemen.
Sijnde sij van daar direct
naar Wijnandsraade gegaan en koomende tot omtrent het
Panhuijs heeft Andriesken
hem, Peter uijt den uijl, t’Rosemundje enden Knisch,
daar doen blijven, alwaar sij gebleeven sijn, hebbende
zij alstoen tegens de deure hooren bossen en oploopen,
dog niet te hebben hooren schieten. Koomende Andriesken,
der Houben Hens, en den Gleser naar geperpetreerden
dieffstall wederom bij hun, sijnde d’ anderen met de
vreemde vertrocken. En hij met deesen gegaan tot aan de
Linden van waar hij naar den Eijckholt gegaan en op het
hooije is blijven liggen tot s’morgens, meijnende sijn
heerschappe dat hij van Schandelen quam.
Verclaerende hij gedetineerde
van Andriesken voor sijn aandeel gekreegen te hebben
seeven schellingen. Verclaerende gewaapent geweest te
sijn met stocken en dat daar meede eenen te paard bij is
geweest welken hij egter niet gekend heeft. Staande het
peerd buijten aan de deur en wordende door een anderen
vastgehouden.
Verders verclaart, dat hij
meede pligtig geweest is aan den diefstal en huijsbraake
geplegt te Havert. Alwaar meede present geweest sijn
Andriesken, den Knisch, t’ Rosemontje, Peter uijt den
uijl, t’ Swart Peterken en den Gleser en Houben Hens.
Dat Andriesken hem
aangeroepen heeft, dat sij bij malkanderen gekoomen sijn
in t’ Crutzenvelt boven aan d’ Evengatze. Gaande sij
alstoen langs Schaasberg door de heijde op Merkelbeek
aan en van daar verders langs weegen hem onbekent tot
aan t’ huijs Havert, alwaar hij d’andere complicen
vonden. Sijnde hier meede bij en handdaedig geweest
Jacobus Juneman en Gerard Dirkx.
Weetende hij niet hoe se in t’
huijs gekoomen sijn, hebbende sij alleenlijk van
Andriesken op sijn aandeel ontfangen agtienden halven
Stuijver.
Nog naeders bekent dat hij
meede pligtig geweest is aan den diefstal begaan bij den
Pastoor tot Hungen. Dat daar meede præsent is geweest
Andriesken, denwelken hem s’daags te vooren op den Veemaarkt, als hij bij Henrij
snuijf gehaalt hadde, heeft aangesegt. Dat sij s’ avonds
op den Lichtenberg bij malkanderen gekoomen sijn en van
daar regt op Waubag gegaan, sijnde hem den overigen weg onbekent. Waarbij mede
present geweest sijn Jacs Juneman, Gerhard Dirkx, den Gleser, Peterken uijt gen
Uijl, den Knisch en t’ Rosemundjen. Hebbende hij
gedetineerde alleenlijk op sijn deel gekreegen vijf en
twintig stuijvers, sijnde sij gewaapent geweest met
stocken. En dat sij geretourneert sijn meerendeels door
de heijde, dat hij met die van de Linden alwederomme op
schildwagt gestaan heeft, uijtgenoomen Andriesken, en
dat de vreemde van hun
sijn affgescheijden in de Heerlerheijde.
En nae dat aan hem sijn
gedeponeerde buijten pijn en banden is worden
voorgeleesen, heeft denselven daarbij overall blijven
persisteeren, ten fine deese vermits schrijvens
onervaeren
gehandmerkt.
Dit is het + merk
van Joannes Steins
Quod attestamur
F: Theod Craen
G. Swildens
L.G. Pelt
J. Wintgens
G.P.T. Landman
N. Neijssen
J.B.W. Cotzhuijsen
secretaris
Coram iisdem
Excepto Landman
Saturdag den 3
aprill 1773
Is wederomme
gesisteert Joannes Steins. Den welken over sijne
depositien op gesteren bij scherper Examen gedaan
gerecolleert sijnde, heeft verklaart daarbij in alle
deelen en poincten te blijven persisteeren ten fine
deele gehandmerkt.
Actum ut supra
Dit is het hand
+ merk van Joannes Steins
Quod attestamur
F. Theod V Craen
G. Swildens
J.C.W. Cotzhuijsen
L.G. Pelt
J.L. Wintgens
N. Neijssen
|
|