DOCUMENTEN BOKKENRIJDERS


Entree    Documenten    Processtukken    Scherp verhoor

© Maaike van Eekelen

PROCESSTUKKEN

© Maaike van Eekelen

Continuatie scherp examen Joannes Steins 2 april 1773
Rijckheyt Heerlen – Schepenbank Heerlen 1168



  Coram de Schepenen v. Craan, Swildens, Pelt,
  v. Cotzhuijsen, Wintgens, Nijssen en Landman
Personele Respondeeringe
  Ter instantie van
Den Weledelen gestrenge Heer
J.G. Farjon Lt. Hoogdrossard
deeses Lands nom. off. informant
  gedaan door
Johannes Steins gedetineerde
op den Landshuijse tot Val-
kenborg bij Scherper Examen
Vrijdag den 2den april 1773
  Is gesisteert den voorszegden gedetineerde en naedat aan hem op het ernstigste was worden voorgehouden niet alleen de waarheijd te moeten gestand doen, maar ook aan den selven de Territie gedaan, heeft denselven niets willen bekennen. Waaromme men tot de gedecreteerde Torture heeft moeten overgaan en sijn aan hem eerstelijk de Duijm schruijven worden geappliceert. En nog niet willende bekennen is aan hem de regter Scheen schroeve geappliceert geworden waerop denselve verclaart heeft
  dat hij meede gecoöpereert heeft aan den Diefstall bij den Muijter. Dat hij op den Veemarkt gekoomen is bij J. Juneman en Gerhard Dirks toen sij de vrugten gestoolen hebben. Dat hij Juneman hem gedetineerde heeft koomen roepen.

  Waerop hij op de artikelen gevraagt verclaart ad
art.1 bij den Dieffstall bij den Muijter present te sijn geweest

  Ad art. 2 verclaart, dat Jacobus Juneman hem op straat binnen Schandelen rencontreerende, dat hij van sijn Broeder koomende versogt heeft om met hem bij den Muijter te gaan eenige vrug
ten haalen vermits het eenen slegten tijd was, dat hij als toen met gegaan is tot aan het huijs van de wed. Steevens alwaar hij is blijven op schildwagt staan.
  En dat mee geassisteerd hebben Gerhard Derkx, en desselfs suster Marie Cath. getrouwt met Andries, soo hij vermeent. Hij gedetin. gewapent met eenen stock, niet weetende hoe d’andere gewaapent waaren. En dat sij hebben een ruijte uijt de glasvenster genoomen hebben en daardoor de venster geopent hebben en daar door ingeklommen sijn en dat sijne complicen Jacobus Juneman en Gerhard Dirkx omtrent een uijr in t huijs geweest sijn. Dat sijne cameraten de vrugten agter in de weijde gedraagen hebbende Juneman hem heeft koomen seggen, dat hij soude gaan aan de Roode Poort staan om te sien off iemand uijt de Even gatze opquam. Hebbende d’andere de vrugten agter om door de weijdens gedraegen.

  Art. 3 Verclaart dat Jacobus Juneman den aanslag gegeeven heeft en dat de vrugten sijn in gedraegen bij Erkens Marie. En dat Juneman hem s’anderen dags gesegt heeft gesegt heeft dat vrugten bij het krom Pierken gebleeven en verkogt waeren. En dat hij gedetineerde daarvan geprofiteert eerst seggende drie schellingen, daernae eenen pattacon en eijndelijk twee cronen. hebbende Juneman hem deselve gegeeven aan de Caamer, koomende Juneman met het geld van den kerkhoff aff. Verclaerende hij het geld verloopen en verkaart te hebben bij den een en den anderen.

  Art. 4 Verclaart dat hij met Juneman geweest is in de heijde bij Willem Scheepers dog dat hij daar niets gedaan hebben.
  Dat hij nog met Juneman geweest is aan den Schram bij de wed. Steevens, dog insgelijx niet ingekoomen sijn, waarbij meede geweest is Gerard Dirks. Seggende Juneman de venster niet te konnen open krijgen.
  Verders verklaart nog twee vat vrugten gestoolen te hebben in de Zippenaaker moolen, alwaar hij een swiegerse heeft woonen.
  Dat hij nog met Jacobus Juneman, Gerard Dirks, Andries van den Linden, den kaaloor aan de Linden, en Peterken uijt gen Uijl, dat te saamen gegaan sijn naar Nieuwenhaegen om aldaar een voerkar te besteelen, dog dat de luijden nog op sijnde sij sulx niet hebben konnen doen.
  Dat hij nog met Andriesken, den Sijp van de Linden, Peterken uijt den Uijl en Houben Hendrikx Joannes alsmeede Juneman en Geit Dirkx te saamen in Heerlen aan den Schram bij malkanderen gekoomen sijn en van daar naar den Hoff Ter Eyck gegaan sijn met voorneemen om daar te steelen. Dat sij egter daaraan verhindert geworden vermits de meijt nog in t’huijs was. Sijnde sij alle met stocken gewaapent geweest.
  Wijders verclaard den gedetineerde kennisse te dragen ende geassisteert te hebben bij de inbruck en diefstal begaen bij Claes Scheepens aen de Baek tot Heerle.
Dat daar bij meede geassisteerd heeft, Caspar den bood, Peterken, Andries Gorne van de Lijnden, Peter uijt den Uijl,
 Roosen mond aen de Lijnden, Houben Hensch,
den Knit genoemt Leonard Maas.
  Dat Andries van de Lynden en Peter uijt den Uijl daartoe den aanslag hebben gegeeven, en hem gedetineerde hebben koomen aenroepen. Dat sij alle vergaedert sich hebben in de Meijsenbroeker gracht, alle gewapent met stocken. Als wanneer sij te saemen sijn gegaen naar voors. woonhuijs van Claes Scheepers.
Dat het swaart Peterken den boode met een leder de vinster is ingeclommen, als wanneer hij gedetin. aan den koijstael op schiltwagt was staende, terwijlen dandere meede complicen
op de brugge stonde, dat het swaart Peterken op Claes Scheepers met een sackpistol gekets heeft
 Dat inmiddels Nicolaes Scheepers den welcken voorneemens was, om met de karre naar Maestricht te vaeren, uijt Schandelen weederom naar sijn huijs is teruggekoomen. T welke door den gedetineerde en overige genoemde complicen is ontwaar geworden, wanneer gesamenderhand de vlugt hebben genoomen, en boven sijnde persoonen afgecoomen sijn. Dat als wanneer Claes Scheepers hun tegen coomende, hij gehoort heeft dat den agtersten van hun soo hij vermeent het swaart Peterken te weezen met een sack pistol op Claes Scheepers gekets heeft. Dat als doents deselve sich gesepareert hebben en den gedetineerde naar sijn huijs is gegaen.

  Addendo segt, dat als sij naar ter Eijk gegaan sijn sij nog starker geweest sijn, dog hij de selve niet weet te noomen, dog dat Juneman deselve sal kunnen noemen. En dat Juneman tegens hem gesegt heeft dat als sij te veel maeken sullen er nog meer moeten hier koomen.
  Verders verklaart, dat nog eenen van Bensenraede, getrouwt met een vrouwspersoon genoemt Berb, meede bij die dieffstallen geweest is uijtgenoomen bij den Muijter.

  Dog verders niet willende bekennen, is aan hem d’ linker scheenschruijve meede geappliceert.
  Heeft verclaart dat hij meede geweest is bij den Dieffstal bij Tinus aan de hand. Dat daarmeede bij geweest sijn den Meijer van de Linden, Andries van de Linden, den Gläser uijt den ..plijer, Houben Hens, Peterken uijt den Uijl.

  Dat d’Heerlensche bij malcanderen gekoomen sijn boven de Logt in het velt, dat sij gegaan sijnde tot op de hoef aan de hand. Dat sij daar meede gevonden hebben eenige vreemden dewelke hij niet gekent heeft, dog dat eenen daarbij was met een peerd, dewelken egter niet bij hun is geweest. Hebbende die van Heerlen aan t’ afgebrand huijs aan den Poel blijven staan. Sijnde sij door de deur ingekoomen, dewelke door de meijd of vrouw geopent wierde.
  Dog vermits hij niet in huijs geweest is, weet hij niet wat in het huijs gepasseert is als dat hij en Rosemontje en den Kniesch en Andriesken sijn blijven staan, Dog dat den Meijer, den gläser en Peterken uijt den uijl met nae het huijs gegaan sijn, dewelke naederhand koomende, seijden het was tijd om loopen te gaan. Alswanneer sij op Heerlen sijn aangemarscheert, en de vreemde naar den weg van Aaken agter nae de weijde uijt, hebbende die de gestoolen goederen gedeelt en hij voor sijn aandeel gekreegen twee pattacons van Andriesken van de Linden. Hebbende een ieder van hun hiervan geprofiteert sonder dat hij weet hoeveel.
  Seggende verders sig op het lintje veltje saamen verbonden te hebben.
  Naederhand segt, dat hij met de Heerlenschen naementlijk Andriesken, den Knisch, den Meijer, Peterken uijt den uijl, Rosemontjen, t’swart Peterken, den gleezer en Jacobus Juneman gegaan is naar S’ Linnerts berg in de Cappel. Alwaar hun Andriesken van de Linden gebragt heeft s’nagts, omtrent vier jaaren geleeden.
  Nog verklaart dat meede onder hun complot gehoort en aan de boven genoemde diefstallen meede Pligtig geweest is, seekeren Henricus Ruijters van de vriendschap van Juneman, woonende thans tot s’ Wijnandsraede.

  Verders verklaart, dat sij in de voormelte Cappelle sijnde de vreemden uijtgebleeven sijn. Sij egter te saamen sig verswooren hebben van met malkanderen te sullen gaan steelen dog sig liever te sullen laaten doot pijnigen als den een den anderen te verraeden.
  Dat sij ook dien nagt souden hebben gaan steelen als d’andere gekoomen waeren van S’ Hertogenraede. Dog deese niet koomende heeft Andries hun gesegt dat sij nu maar moesten naar huijs gaan.
Continuatio facta post meridiem
  Den gedetineerde verders ondervraagt sijnde of aan hem nog iets kennelijk waare, heeft verklaart, dat hij wel weet van den dieffstalle van Wijnands Rade bij Ritzen, dat hij wel niet daarbij is geweest. Egter dat Peterken uijt den Uijl egter hem heeft gesegt, dat hij en Andriesken en den Knijsch en t Rosemontjen en den Gläser daarbij waeren geweest.
  Dog naederhand sijn gesegde corrigeerende bekende hij, dat hij meede pligtig waere aan den voorn. diefstal, en dan Andriesken hem heeft koomen aanroepen bij Hensken Vijgen tot Schandelen, woonende hij te dier tijd op den ouden Eijkholt. Sijnde sij te saemen bij malcanderen gekoomen, in t veld aan de huijsken heggen, naementlijk de voormelte vier persoonen Andriesken, Rosemundjen, den Knijsch en den Gläser, alsmeede Peter uijt den Uijl en dan nog van Schandelen Houben Hens. Seggende Andriesken tot hun, dat er nog ses vooruijt waaren, sijnde te saamen dertien van Heerlen, welke laaste ses hij niet weet te noemen.
 Sijnde sij van daar direct naar Wijnandsraade gegaan en koomende tot omtrent het Panhuijs heeft Andriesken hem, Peter uijt den uijl, t’Rosemundje enden Knisch, daar doen blijven, alwaar sij gebleeven sijn, hebbende zij alstoen tegens de deure hooren bossen en oploopen, dog niet te hebben hooren schieten. Koomende Andriesken, der Houben Hens, en den Gleser naar geperpetreerden dieffstall wederom bij hun, sijnde d’ anderen met de vreemde vertrocken. En hij met deesen gegaan tot aan de Linden van waar hij naar den Eijckholt gegaan en op het hooije is blijven liggen tot s’morgens, meijnende sijn heerschappe dat hij van Schandelen quam.
  Verclaerende hij gedetineerde van Andriesken voor sijn aandeel gekreegen te hebben seeven schellingen. Verclaerende gewaapent geweest te sijn met stocken en dat daar meede eenen te paard bij is geweest welken hij egter niet gekend heeft. Staande het peerd buijten aan de deur en wordende door een anderen vastgehouden.

  Verders verclaart, dat hij meede pligtig geweest is aan den diefstal en huijsbraake geplegt te Havert. Alwaar meede present geweest sijn Andriesken, den Knisch, t’ Rosemontje, Peter uijt den uijl, t’ Swart Peterken en den Gleser en Houben Hens.
  Dat Andriesken hem aangeroepen heeft, dat sij bij malkanderen gekoomen sijn in t’ Crutzenvelt boven aan d’ Evengatze. Gaande sij alstoen langs Schaasberg door de heijde op Merkelbeek aan en van daar verders langs weegen hem onbekent tot aan t’ huijs Havert, alwaar hij d’andere complicen vonden. Sijnde hier meede bij en handdaedig geweest Jacobus Juneman en Gerard Dirkx.
 Weetende hij niet hoe se in t’ huijs gekoomen sijn, hebbende sij alleenlijk van Andriesken op sijn aandeel ontfangen agtienden halven Stuijver.

  Nog naeders bekent dat hij meede pligtig geweest is aan den diefstal begaan bij den Pastoor tot Hungen. Dat daar meede præsent is geweest Andriesken, denwelken hem s’daags te vooren op den Veemaarkt, als hij bij Henrij snuijf gehaalt hadde, heeft aangesegt. Dat sij s’ avonds op den Lichtenberg bij malkanderen gekoomen sijn en van daar regt op Waubag gegaan, sijnde hem den overigen weg onbekent. Waarbij mede present geweest sijn Jacs Juneman, Gerhard Dirkx, den Gleser, Peterken uijt gen Uijl, den Knisch en t’ Rosemundjen. Hebbende hij gedetineerde alleenlijk op sijn deel gekreegen vijf en twintig stuijvers, sijnde sij gewaapent geweest met stocken. En dat sij geretourneert sijn meerendeels door de heijde, dat hij met die van de Linden alwederomme op schildwagt gestaan heeft, uijtgenoomen Andriesken, en dat de vreemde van hun sijn affgescheijden in de Heerlerheijde.

  En nae dat aan hem sijn gedeponeerde buijten pijn en banden is worden voorgeleesen, heeft denselven daarbij overall blijven persisteeren, ten fine deese vermits schrijvens onervaeren
gehandmerkt.
Dit is het + merk van Joannes Steins
Quod attestamur
F: Theod Craen
G. Swildens
L.G. Pelt
J. Wintgens
G.P.T. Landman
N. Neijssen
J.B.W. Cotzhuijsen
 secretaris





 Coram iisdem
 Excepto Landman
Saturdag den 3 aprill 1773
  Is wederomme gesisteert Joannes Steins. Den welken over sijne depositien op gesteren bij scherper Examen gedaan gerecolleert sijnde, heeft verklaart daarbij in alle deelen en poincten te blijven persisteeren ten fine deele gehandmerkt.
  Actum  ut supra
Dit is het hand + merk van Joannes Steins
Quod attestamur
  F. Theod V Craen
  G. Swildens
  J.C.W. Cotzhuijsen
  L.G. Pelt
  J.L. Wintgens
  N. Neijssen






Naar boven





































INHOUD

Afstammelingen van Bokkenrijders

ENTREE

Verzameld door John van Eekelen
Tekeningen © Maaike van Eekelen

REGISTER