|
D'onders. reght geleerdens geëxamineert
hebbende de processale stucken gefourneert onder
inventaris, in sake d'Heer officier deeser
heerlijckheijdt nomine officij clager tegens Jacques
Dujardin beclaegde en gedetineerde sijn van gevoelen dat
in sake gedisponeert behoort te worden als volght
Visis actis schepenen der Heerlijckheijdt
Schinnen ter manisse van den præsideerende en naer
ingenomen advijs van twee onpartijdige reghts
geleerdens, op en inde pointen van officij voor en al
een op het versoek des Heeren clagers gedaen bij verbael
van den 5 october laestleden te disponeeren,
Lasten den Heer clager den beclaegde ontlost van
boijen en banden iudicio te sisteeren ten fine van
recollectie over hetgeen den selven bij de scherpere
examinatie van den 11 en 12 septembris 1750 heeft
bekent, en signantelijck over deese periode dat hij
er maer twee a drij gekent hadde.
En in cas den beclaegde sulcks staende soude
houden, van den selven de namen deser aen hem bekende
complicen af te vraegen.
Item lasten den Heer officier den mede schepen
Daem Gielen te produceeren om onder eede sijne
verclaeringe gestelt in pede van het verhandelde bij
laestgem. scherper examinatie t affirmeren of
desavoueeren, en gevolgelijck aen deesen mede schepenen,
van dit ampt in deese sake niet meer t exerceeren om dit
voorgegaen sijnde naders gedaen te worden als sal
bevonden worden te behooren, reservatis exemptis aldus
etc.
En sulcks om deese redenen
Om dat ex actis blijckt dat den beclaegde op den 2 julij
naer voorgaende decreet gequestioneert is geworden door
de schruijven op handen, voeten en beenen gestelt, ten
tijde van ontrent een uijre, het geene op sig selven
uijtmaekt eene compleete toture. Dat dog den selven bij
een ridicul decreet van continuatie van torture op den
derden julij daer aen volgende aen d'armen op sijne
rugge gebonden en met gewighten aen de voeten
opgetrocken en gehangen heeft oock ontrent een uijr,
weesende eene tweede torture tempore et genere distinct
van d'eerste. Vervolgens dus nulliter en ten onreghte
aengedaen dewijl tusschen voors. eerste en deese tweede
torture nil novi men geswijght aliqua nova indicia de
d'actis gevraegt is en nequidem geallegueert is geweest.
Notoir sijnde quod sem tortus nihil confitens
denuo torqueri non debeat nisi super vementibus novis
indicijs, gelijck oock duijdelijck gestatueert is bij
den 51 art. van het reglement nopens den stijle van
prosedeeren in crimineele sake geëmaneert in deese
landen int jaer 1570 in terminis.
En indien hij de voorseijde pijnbanck doorstaet,
en men van hem niet en can weeten noch verneemen, en
willen wij niet dat denselven sonder nieuwe indiciën ter
voorseijder pijnbanck wederomme geleijdt sal worden.
Maer in sulcke gevallen sal het proces gevisiteert
worden om hun reght te doen en t administreeren, soo die
saecke en materie dat vereijschen sal, soo wel tusschen
onse fiscalen ende officiers als geïnteresseerde
partijen, tzij tot absolutie, stakinge, peene
extraordinaris of andersints soo dat sal behooren.
Vervolgens dat deese voors. tweede torture
absoluut nul sijnde men niet en hadde behooren te
wachten en d'administratie van justitie te retardeeren
tot den 11 september 1750, wanneer den beclaegde eerst
eene bloote en ongecircumstantieerde confessie heeft
gedaen, dat daer bij ware geweest en aengeroepen was
door drij francosen.
Dog dewijl den beclaegde andermael gevat soude
hebben connen worden al was hij naer gem. tweede nulle
torture ontslagen geweest, in cas dat preuves tot sijnen
laste naderhandt ondeckt waeren geweest, craghte
hebbende van sijne gemelde confessie, mochte oock hij
alsdan nog niet ontslagen sijnde die confessie gebeurt
sijnde verders tot sijne laste geprocedeert worden,
selfs bij nadere torture als op den voors. 11 september
gebeurt is niet tegenstaende dat verscheijde autheure
sustinare als onder andere [verwijzingen naar
rechtsgeleerde boeken] reum bis tortum denuo non posse
torqueri, het geene alhier te minder volgens d'opinie
van deese autheuren soude hebben meugen gebeuren, cum
reus fecundo nulliter fuerit tortus.
Cum nulla lege cautum invemetur quod tortura non
nisi bis adhiberi possit, jae selfs souden de gevallen
soo wonderlijck connen sijn, dat criminelen oock quarto
soude meugen gepijnight worden, als getuijght Bern.
Zieritzius ad Constitutio criminalis Carolina quinti
caput 58.
Maer om de waerheijt te seggen, per raro en mits
wij nu in den cas verseeren, alwaer den beclaegde alree
voor de derde reijse gepijnight is, et quidem semel
nulliter connen de onders. nauwelijks resolveeren om de
vierde torture t aviseeren ad declarandos complices, ten
sij dat ten minsten uijt sijne legitime confessie te
doen buijten boijen en banden blijkt dat hij waerlijck
andere complicen gekent heeft, pro ut tempore tertio
torturæ door hem bekent wort twee a drij gekent te
hebben, hetgeene staende houdende sal het evident sijn
dat hij uijt pure pertinacie en eene quade resolutie de
bekende complicen niet en wilt nomineeren quo casu cum
Zieritzio dicto loco, in criminibus tanti momenti: quale
est de quod hic agitur item propter multitudinem
f..torum et fulium quarto torturari posse judicavemus
etiam si non libenter.
Waeronder wij van en contrarie gevoelen souden
sijn, quia non est probatum neque suffiucater constat
cum complices novisse, etiamsi constet eund complices
habuisse
en oock niet doende quod gravissimis presumptionibus et
indicijs af te neemen is dat hij eenige complicen gekent
heeft want dieselve presumptien sterck verswacht sijn
door het onderstaen van de derde tortuijre sonder
jemanden te noemen.
Verders aengaende den schepen Daem Gielen, is
evident geerigeert heeft, dat den beclaegde
extra-judicaliter bekent hadde, bij den violenten
diefstal geweest te sijn maer dat hij geene andere en
wiste te noemen, mits dien schepen qua privata persona
en niet als schepen die confessie gehoort heeft.
Vervolgens moet den selven schepen over sijne gem.
verclaeringen onder eede gehoort sijnde abstineeren van
verdere kennisse als schepen in deese saecke te neemen,
en moet en mag ex officio judicis daer van geremoveert
worden.
Aldus geadviseert salvi meliori binnen Maestright
deesen 29 october 1750
L.W. Veugen – M.W. Limpens
Voor examinatie der stucken
en dit advijs quisque ƒ 8–0–
|
|