|
Feijten
Voor
Renerus Engelen gedetineerden
Teghens
Den heer officier der bancke
Ubach nomine officii claeger
Den gedetineerden doende sijne
devoiren van contrarien thoon poseert het volghende
onder alle etc.
1. Waer dat den deponent in de nacht dat
den diefstal aen het velt tot Ubach geschiet, sulx ten
tijde dat men aldaer op de klock was slaende, op den
gedetineerden sijns huijs-venster ist coomen kloppen en
seijde naebuijr-man heruijt aen het velt sijn de
schelmen.
2. Dat hij den deponent doens
voorders aen hem gedetineerden seijde en toeriep, dat
hij eene fusieck soude bij hem nemen.
3. Dat hij gedetineerden hierop naer de
venster uijtgesien heeft, ende aen hem deponent seijde
dat het te duijster was om eene fusieck met te draegen,
dat hij gedetineerde wilde eenen stock in sijne handen
nemen omhem daerop te stueren(?)
4. Dat hij gedetineerden instantelijck op
het toeroepen van hem deponent opgesprongen is, ende met
hem deponent op het huijs aen het velt toegegaen is.
5. En sulx noch met mehr andere persoonen
die den deponent moet noemen, ende naemcondigh maecken.
Mits welke etc.
|
|