|
Den onderges. oud Collecteur en ingesetene
der hooft Bancke Becke verklaart op requisitie van den
Edele gestrenge Heer G. Farjon Lt.-Drossaard deses Lands
dat in het vroegjaar 1700 twee en twintig, sonder den
dag meer te geheugen, 's morgens soo haast opgestaan was
van sijne Cnegten wird geadverteert en aangeweesen, in
de hooft Leeme muur van sijn stal, staande naast eene
schuure tegens over het woonhuijs van den Declarant,
digt onder eene venster op de Eerste solder van desen
stal uijtsiende, een Cleen rond gat te sijn gebroken,
waardeur de venster, alleen van binnen met een grendel
gesloten, geopent was.
Dat desen solder, soo als den tweede, daar boven en van
desen niet gesloten ofte met eene deur gesepareert, met
tarf beladen waeren. Waar op gecomen sijnde heeft gesien
dat in de tarve op beijde solders gemoert was en daar
aan opgesakt ofte afgenomen, en deur de annotitie vant
uit derselven en op solderen, met die van dese tarve te
sijn afgenomen geweest omtrent acht vaaten.
Dat sijne knechten, Hendrik Bemelmans, Mees Lemmens en
Magiel Eumelen aan den declarant 's morgens hebben
verhaalt dat sekeren Leonard Vanten, woonende als
schaapsherder op het huis Jans Geleen ind midde van de
nagt haar liede hadde aangeroepen en verhaalt dat deur
de weijde waarop den stal staat was gecomen, en gesien
een meens met een sak geladen als nog een Cleene jonge,
dat dese op sijne aan naarderinge waarn gaan loopen. En
des declarants dienstbooden bij gecomen sijnde, hebben
het gemaakde gat en de venster geopent gevonden, volgens
aan de Declarant hebben verhaalt.
Aldus gedeclareert binne Beek op menne waarheijt, onder
offer van Eede, heden den tweede febr. 1774
M.Stijnen
|
|