|
Missive van den Officier en
Schepenen der Heerlijkheid Geulle
Dato 28
Rec. 30 December 1763
Hoog mogende Heeren
Mijn Heeren. Den onderschreven
crimineelen Officier en Schepenen van de Heerlijkheid
Geulle, Lande van Valkenborg, partage van haar Hoog
Mogenden, vinden sig verpligt u Hoog Mogende met
onderdanigst respect voor te dragen, hoe dat seekere
Maria Janssen in de maand October laatstleden van wegens
het hoog Officie der Graafschaps Reckheim, Territoir van
het Rijk, ten huijse van Leonard Dekkers tot Uijkhoven
Ressort van Voors. Graafschappe, geapprehendeert en
aldaar onder het bewaar van eenige schutten of
gecommandeerde Boeren in hegtenisse gesteld zijnde, uit
oorsaake, dat voors. Maria Janssen onder vehemente
suspicie leide, van haar jong geboore kind, het welk sij
op den 14e october heimelijk, en sonder assistentie van
iemand, gebaart hadde, vermoord, of om het leven gebragt
te hebben, 's nagts tusschen den 22° en 23° van
voornoemde maand door een groot getal geattroupeerde en
gewaapende manschappen geénleveert en weggevoert is
geworden en aan welk enlevement mede handdaadig soude
geweest zijn Paulus Janssen, Broeder van gemelde Maria
Janssen, Pieter Dekkers en Anna Voncken, alle Inwoonders
van Geulle, en welke Persoonen wij door Schepenen van
voors. Graafschappe, ingevolge Brieven Requisitoriaal,
aen desen gevoegt sub Litt. A. gerequireerd waren van te
doen apprehenderen en over te leveren dog aan welke
requisitie wij niet hebben kunnen voldoen, om reedenen
wij geen genoegsaam bewijs hadden, om voors. Persoonen
te doen apprehendeeren, soo als consteert uit onse
Missive van den 2° November laatstleeden, aan voors.
Geregte geschreeven, welke wij de eer hebben hier nevens
te voegen sub Litt. B.
Dus op deese onse Rescriptie wij eenen naderen
brief van den 7° November met ingeslootene informatien
annex sub Litt. C. en D. van voorsz. Schepenen ontfangen
hebben, dewelke wij gesteld hebben in handen van onsen
Crimineelen Officier, ten fine etcetera, die na
examinatie van voors. stukken aan ons op den 14°
November apprehensie versogt heeft van voors. drie
Persoonen, dog welke apprehentie van alle drie Persoonen
Wij niet hebben kunnen accordeeren, en alleen toegestaan
de apprehentie van Paulus Janssen, uit redenen, geen
preuves genoeg waren om de twee andere Persoonen te
laaten apprehendeeren, als daarinne door de Regten
wederhouden te wordende, en welke apprehensie dan
ook geschied is op de 26 November als wanneer voors.
Paulus Janssen in detentie is worden gesteld, dewelke
daags daarna op articulen interrogatoir door ons is
worden verhoort. Edog alsoo de voors. gedetineerde
ontkende aan de voors. ontvoeringe mede gecoöpereert te
hebben, en sijn alibi allegeerde, als seggende toen ter
tijd op het kasteel van Geulle, alwaar voorrijder was,
geweest te zijn, soo is van onsen voors. Crimineelen
Officier bij den Drossard van voors. Graafschappe nader
geïnsisteert om verdere bewijs en preuves te hebben, om
tegens den voors. gedetineerde te kunnen ageeren, als
wanneer deselve eenige verdere informatien gekreegen
hebbende, hij op den 11° deeser overgegeeven heeft
interrogatorien, om daar over te verhooren eenige
Persoonen, Inwoonders van Uijkhoven, met versoek van
Brieven Requisitoriaal aan de Geregte van Reckheim, op
dat voors. Persoonen mogten worden geciteert, om voor
ons op voors. interrogatorien verhoort te worden, soo
als blijkt uit deselve Brieven Requisitoriaal de dato
den 13° deeser, annex sub Litt. E. In welke billijke
requisitie wij gehoopt hadden, dat voors. Geregte soude
gecondescendeert (=ingewilligd) hebben. Edog integendeel
, vermits deselve bij missive van den 17° December,
eerbiedigst gevoegt sub Litt. F. dit ons regtmatig
versoek van de hand hebben geweesen, met sustenue
(=staande houding) dat voors. getuigen voor hen als
derselver domiciliaire Regters behooren verhoort te
worden, waar door wij dan ook van de meoite en onksten
souden ontheft weesen.
Wij hebben daar op nader geïnsisteert, en
andermaal onse gedaane Requisitie gereïtereert bij
missive van den 19° December sub Litt. G, daar bij mede
te kennen geevende, dat wij vertrouwden dat deselve
geene swaarigheid souden maaken de noodige onkosten te
bonifieeren. in die æquitable verwagting zijnde, dat
deselve ons versoek hebben toegestaan, en van hare
sustenue souden zijn afgegaan. Edog ook te vergeefs,
nademaal wij het contrarie daar van met groote
verwonderinge hebben vernoomen uit derselver laatste
seer aanstootelijke missive van den 21° deeser, mede
annex sub Litt. H. waar uijt blijkt, dat deselve bij
hare tegens alle Regten ongefundeerde sustenue bleeven
persisteeren, als mede bij haar gedaan Reclaam van
overleeveringe van den gedetineerde en aan welk wij,
onder ootmoedigste correctie, vermeint hebben, niet te
hebben hunnen defereeren, en van het welk wij niet
gemanqueert souden hebben aan U Hoog Mog. kennisse te
geeven, om u Hoog Mogende hooge bevelen dien aangaande
in te wagten, bij aldien wij daar inne niet gestremt
waren geworden door de weigeringe van den Geregte van
Reckheim, waar door wij buiten staat geraakt zijn, om in
deese saake verders voort te gaan, en van de schuld of
onschuld van den Gedetineerde te kunnen oordeelen, om u
Hoog Mogende daar van te informeeren. En van welke
schuld of onschuld het aan ons noodsakelijk moeste
consteeren, en wij daar over de noodige informatien
moesten neemen, souden wij kunnen volgen u Hoogmogende
ordonnantien en Placaten over het stuk van Crimineele
Justie geëmaneert, en niet gesegt te worden hoogst
deselve tegens gegaan of gecontravenieert te hebben,
waar over wij ten uitersten recherchabel en
aanspreekelijk souden sijn.
Gelijk ons ook door hoogst deselve absolutelijk
verbooden is, van op eenige informatien etc. reguard of
insien te neemen, in wat maniere dat het zij, niets
anders dan op die geene, die door ons genoomen zijn.
Derhalven het seer ongerijmt is van den Geregte
van Reckheim te sustineeren, dat de Getuigen voor hen
moetsen gehoord worden, en niet voor ons, regtdraads
strijdig, de gemeene usantiën en Regten in crimineele
saaken geobserveert, en over al gerecipieert, en waar
ontrent sij dies te minder moesten difficulteeren, als
zijnde den Gedetineerde ter haarer requisitie door ons
geapprehendeert, waaromme wij ook (onder ootmoedigste
correctie) vermeenen, met regt te sustineeren, dat de
kosten, dewelke sij plotselijk aan ons refuseeren te
voldoen, door hen moeten gedragen worden, en niet door
ons.
Gelijk wij ook met regt vermeenen aan het gedaane
Reclaam van overleeveringe niet te hebben kunnen
defereeren, met reedenen, sulks niet alleen
tegenstrijdig soude weesen de Privilegien van Brabant,
waar van de Landen van Overmaze insgelijks jouïsseeren,
Maar ook daar en boven wij niet door u Hoog Mogende zijn
geauthoriseert, om sulks te doen.
Wij hebben ons ampts in pligte halven genoodsaakt
gevonden deese saake omstandiglijk aan u Hoog Moogende
voor te dragen hoopende dat u Hoog Mogende sig ons
gehouden gedrag in deesen sullen gelieven
goedgunstiglijk te laten welgevallen, en wij neemen de
vrijheid verders in deesen u Hoog Mogende ootmoedigst te
versoeken, van ons met derselver hooge bevelen, of wij
aan het gedaane Reclaam van overleeveringe souden
defereeren, dan of u Hoog Mogende aan ons als
domiciliaire Regters van den Gedetineerde zijnde, de
judicature van voors. saake souden gelieven over te
laten; als mede, hoedanig wij ons sullen gedragen, bij
aldien den Geregte van Reckheim soude blijven
persisteeren bij hare gedane weigeringe, van voor oons
derselven Inwoonder als Getuigen te willen laten
verhooren, waar door deese saake opgehouden en stil moet
staan, als niet in staat zijnde tegens den
Gedetineerde verder te kunnen ageeren.
Enverder hoe wij ons sullem houden ten opsigte
van de onkosten ter harer requisitie gereesen, en de
voldoeninge daar van door haar aan ons gerefuseert.
Waar mede etc.
Hoog mogende Heeren etc. ––– Geull den 28
December 1763.
Den officier en schepenen der Heerlijkheid Geull
Ter ordonnantie van deselve
Hubert Nolens, scabinus loco secretarii
|
- |