DOCUMENTEN BOKKENRIJDERS


GERECHTSKOSTEN

EntreeDocumentenProcesstukkenenIn de gevangenis

Advies Advocaat Fiscaal van de Raad van Brabant in zake Baltus Frijnts - 5 juli 1777
— BHIC — Raad van Brabant — 459 —




Consideratiën en Advijs
..........van
Den Advocaat Fiscaal van
Braband en de Landen van
Overmaze.

..........Op een missive van den
..........Schepenen van Gulpen
..........versoekende advijs
..........bij wijze van Hoofdlee-
..........ringe in zekere Criminele
..........Zake.

In dato 5.Julij 1777.



Pro Fisco

Edele Mogende Heeren !


Het heeft aan UWEd. Mogende behaagt bij appoinctement van den 30e der gepasseerde maand Junij in handen van den Advocaat Fiscaal van Braband te stellen, om UWEd. Mogende te dienen van desselfs Consideratien en Advijs, een missive van Schepenen van den Geregte der Heerlijkheid Gulpen, Lande van S'Hertogenrade, Partage van Hun Hoog Mogende, geschreven aldaar den 19e van deselve maand, met de Bijlagen daarbij gevoegd. Waarbij zijlieden, om redenen in deselve missive vermeld, de vrijheid nemen met het Proces, tusschen den Schout en Criminelen officier dier Heerlijkheid R.O. Eijsscher ter Eenre en Baltus Frijnts, een inwoonder aldaar, en thans in Crimineele Gevankenisse zittende, ter andere zijde, voorgemelde Schepenen Litispendent, bij UWEd. Mogende ter Hoofdleringe te komen, en Hoogstderselver Advijs te versoeken.

De Advocaat Fiscaal heeft, ter voldoeninge van UWEd. Mogende Orders, geconsidereert:

Voor eerst, in Opzigte van het Voorsz. Versoek dat hij bij zijn advies, van dato 27.meij laastleden in een soortgelijk geval reeds heeft aangemerkt, dat het aan de Neder-Regters in Braband vrijstaat Hoofdleringe te vragen van dien Regter onder Wien zij ressorteren.  Waartoe hij Advocaat Fiscaal zig alhier zal refereren alleenlijk tot nader aandrang vandien daarbij voegende, dat uit het 601e Artcul van de Instructie, waarop UWEd. Mogende gewoon zijn te besoigneren, ook is af te nemen dat de Hoofdleringen al van oude tijden in Braband gebruijkelijk zijn geweest. En dat op den 20e December van het Jaar 1659. op Vertoog, gedaan bij den Procureur Generaal van Braband, ontrent de abuijsen in het geven der Vonnissen bij Regters door hun selven konnende Wijsen, is gestatueert, dat die Regters zullen mogen versoeken Hoofdleringe, off vragen Advies van Neutrale Advocaten, bij den Heere Cancelier ofte Raden te denomineren, zoo als Lavens in zijn Practijc, Stijl en manier van Procederen in Braband 1e Deel, Pag. 362. in fine, heeft aangetekend.

Vervolgens dat voorgemelde Schepenen zig in het Vonnissen dier Saken verlegen vindende, uit hoofde van de verschillende gevoelens, waarin de Advocaten daar te Lande, in opsigte van het Verstand van Hun Hoog Mogende Resolutie van 23 Februarij 1776. zijn, niet anders is gedaan, dan van ouds in Braband gebruijkelijk is geweest en henlieden, zoo wel als alle andere Neder-Geregten, bij voorsz. Instructie is vrijgelaten, en bij het gemeld Statuut in zodanige gevallen is aanbevolen. En waarvan Schepenen van Gulpen in het voorsz. geval te meer gebruijk hebben kunnen maken, omdat uit hunne missive niet onduijster blijkt, dat zij zijn van begrip, dat de voorsz. Resolutie, schoon eenige Advocaten daar ontrent verschillende adviesen uitbrengen, niet duijster is, maar dat Hun Hoog Mogende Intentie daaruit klaar genoeg blijkt, en dienvolgende, dat zij niet wel zig aan Hun Hoog Mogende konden off behoorden te addresseren, om Interpretatie dier Resolutie te vragen, dewijl zodanig Versoek alleen te pas komt, wanneer niet notoir is, dat de Wet off Resolutie duijster en onseker is. Dog dat zij vernemende zodanige verschillende gedagten der Advocaten op dat Respect, zeer voorsigtig doen, om zig voor alle Opspraak te bewaren, en hunne Neutraliteit in de behandeling dier Criminele Procedures voor het gemeen te tonen, met hun toevlugt te nemen tot UWEd. Mogende, om bij Hoofdleringe die Saak te doen decideren. Welke Decisie dan aan hen lieden in gelijke Saken bij vervolg voor een Rigtsnoer zal kunnen strekken, om op deselve wijze die misdaden te doen Straffen. Waarom zekerlijk de Decisie der voorsz. Sake van zeer veel influentie wesen kan in de administratie der Criminele Justitie daar te Lande, omdat bij dese Decisie zal worden bepaalt off een Complice der berugte Bende, bij een of meer gequalificeerde Diefstallen, met Huijsbraak verselt, geadsisteert hebbende, alleen door op Schildwagt te staan, zonder dat ter zijner verschoning voor hem militeren een dier Redenen bij Hun Hoog Mogende Resolutie van 23 Febr. 1776 opgegeven, met de Dood moet worden gestraft dan wel met een mindere Straffe.

De Advocaat Fiscaal heeft voorts in de tweede plaats, met relatie tot de Saak zelve geconsidereert, dat wat de Crimineele Procdures, door den officier van Gulpen tegens voorn. Baltus Frijnts gevoert quo ad Formam betreffen, deselve in een behoorlijke order zijn gevoert. Zijnde de Apprehensie gedaan, en door den Regter geapprobeert en gedecreteert, niet op een losse grond, en zonder genoegsaam bewijs, maar op de accusatiëen van Drie zijner Complicen, versterkt doordat dese geaccuseerde hem ook zedert eenige tijd dat sommige zijner Complicen in hegtenisse waren geraakt, van zijn Woonplaats had geabsenteert.
Welke Accusatie off Denuntiatie nog daarna is geconfirmeert geworden door de Confessie van een vierde Persoon, Leonard Eijssen, alsdan ook in Detentie geraakt.

Men heeft ook, wanneer hij de Faiten, aan hem in generale termen voorgehouden, bij het verhoor ontkent heeft, hem tegens Drie van die Complicen geconfronteert, (zijnde Frans Anton Brassé diestijds reeds met de Dood bestraft) welke alle bij die Confrontatiën hunne Accusatiën ook in generale termen in zijn præsentie hebben staande gehouden, zonder te noemen de Diefstallen met Huijsbraak verselt, waarbij zij opgegeven hadden dat hij zoude hebben geadsisteert. En wanneer hij in dien opzigte bij de Negative is blijven persisteren, dog egter bij de laatste Confrontatie met Leonard Eijssen gedaan, had bekent, schuldig te zijn aan verscheijde Diefstallen van Veldvrugten, als mede aan het stelen van een hemd op den Bleijk leggende, is door den officier eerst versogt, en bij Schepenen van Gulpen geaccordeert het scherper Examen, waartoe zij respectivelijk bevoegd, Ja verpligt zijn geweest, zoo lang vast staat, dat op zodanige misdaat, als waar van hij wierd geaccuseert, de Doodstraffe is gestatueert. En dat op de Accusatiën van verscheijde Complicen in diergelijke Saken Regt gedaan moet worden. Welke een van beijde tegen te spreken, off in twijfel te trekken, na de Opinie van hem Advocaat Fiscaal een allergevaarlijkst Sijstema voor de administratie der Crimneele Justitie zoude uitleveren, omdat het contrarie plaats grijpende, men geen Nagtdieff, die bij Huijsbraken zoude hebben geadsisteert, voortaan meer zoude kunnen apprehenderen off straffen, tenzij deselve in flagranti delicto was bevonden en geapprehendeert, omdat men zelden ander getuijgen tegens deselve produceren kan, als hunne Complicen, wanneer die bij vervolg van tijd in handen der Justitie vallen, en tot Confessie en Denuntiatie hunner medepligtigen worden gebragt.

Dan ofschoon de Advocaat Fiscaal zeer approbeert, dat men diergelijke Gevangens in het begin der Crimineele Procedures, op zodanige Wijze alleen generale vragen doet, ontrent hunnen gepleegde misdaden, en wie daar medepligtig aan zijn, is hij Advocaat Fiscaal egter ook van gevoelen, dat daarna, wanneer zij den een off ander denuntiëeren, van bij dese off geene misdaat te hebben geadsisteert, men deselve speciaalder dient te Interrogeren, om te ontdekken in hoe verre deselve daarin geadsisteert hebben, omdat anders verscheijde omstandigheden verduijstert blijven, waar aan de Justitie gelegen legt, dat die ontdekt worden. Dewijl de Advocaat Fiscaal voor zig zelve zeer overtuijgende redenen heeft, dat de meeste van die geenen, die reeds geëxecuteert zijn, aan de Justitie niet hebben geopenbaart, het gunt zij zelfs geperpetreert hebben, en hetgeen zij ten Lasten van de anderen wisten.

Wijders heeft de Advocaat Fiscaal in het Examen der overgesonden Stukken wel geremarqueert, dat het Extract uit de Confessie van Frans Ant. Brassé, vervattende zijne accusatie ten Laste n van gemelde Gevange, en op den Inventaris vermelt, Sub littera E. onder die Stukken niet word gevonden. Dan dewijl uit de Acte, gequoteert Littera q. schijnt, dat dese Gevange alleen door denselven is opgegeven onder het getal der Complicen zijner Bende, zonder speciale meldinge bij welke Diefstallen off Huijsbraken hij geadsisteert heeft gehad, en men op het getuigenis van dese Schepenen, — waar onder 'er gevonden worden, die tegelijk Schepenen van Valkenburg zijn, alwaar die persoon is gehoord en gestraft — men in dat opzigt genoeg staat behooren te maken, te meer, daar buijten dat bewijs onder de overgezondene Stukken zulks nog consteert uit de Confessiën van Drie anderen zijner Complicen, zoo vermeend de Advocaat Fiscaal onnodig, tot nader bewijs van dien, het voorsz. Extarct te requireren.

De Advocaat Fiscaal heeft verder geremarqueert, dat onder gemelde Stukken ook niet worden gevonden de bewijsen van het Corpus Delicti der twee Huisbraken waarbij de gemelde Baltus Frijnts geaccuseert is geworden, dat hij zoude hebben geadsisteert, namentlijk bij den Eremiet op den Schaarberg, en bij den Pastoor te Margraten. Dog het voorsz. bewijs met relatie tot het laastgemelde Delict, hebben UWEd. ontfangen onder de Stukken door den Lieutenant Voogd en Schepenen van Valkenburg, aan UWEd. Mogende toegesonden en dienvolgende is het absoluut onnodig het zelve in dese Saak nader te requireren. Gelijk de Advocaat Fiscaal ook onnodig oordeelt, om hetzelve, in opzigte tot de Huisbraak, bij den voorsz. Eremiet gepleegt te requireren.

Vooreerst, omdat aan hem over lange kennelijk is geweest, dat waarlijk door die Bende bij die Eremiet, een geweldadige Diefstal, met Huijsbraak gequalificeert, gepleegd is.

Ten tweede, omdat ontrent de bepalinge der Straffe het genoeg zal zijn, dat het Corpus delicti van eene dier misdaden voorhanden is, en het zelve in behoorlijke Order werd gevonden.

Ten derde, omdat als dese Baltus Frijnts bij geen andere Huijsbraak geadsisteert had, dan bij die van voorsz. Eremiet, de Advocaat Fiscaal op zijn Confessie, welke hij heeft gedaan, Swarigheid maken zoude, te adviseren, hem met de ordinaire Straffe des Doods te doen straffen, dewijl, volgens zijn Confessie van 1 maart 1777. hij wel uitgegaan is met een doleus opzet, om bij dien Diefstal te adsisteren, dog ontrent het Bosch der Ermitagie gekomen zijnde, op de grond is gaan zitten, en door den Drank bevangen, in Slaap is geraakt, eer zijne Complicen den Diefstal en Huijsbraak gepleegt hebben, en slapende gebleven is tot dat die misdaad volbragt, en zijn Complicen wederom bij hem zijn gekoemen, hem wakker gemaakt, en met deselve terug gekeert is, zonder dat hij (Volgens zijn Confessie) iets daar uit zoude hebben geprofiteert.

Dan geheel anders is het gelegen ontrent zijn Confessie, ten zelven dage vrijwillig gedaan wegens de Huijsbraak bij den Pastoor van Margraten, want in dat opsigt heeft hij duijdelijk geconfesseert, dat hij Een der Complicen van dese Bende des avonds in een aan hem bepaalde Herberg opgewagt heeft, met deselve, en nog verscheijde anderen dier Bende aldaar heeft gedronken, en vervolgens met hun op weg begeven heeft naar Margraten, en gedurende, dat de Huisbraak en Diefstal bij den Roomschen Pastoor is geperpetreert, bij het Huijs van den Schepen van Auw (staande bij de voorsz. Roomsche Pastorije) ontrent een uur lang op schildwagt gestaan heeft, om zijn Complicen, indien hij iemand zag aankomen, door het roepen van Tiret te waarschauwen. En dat hij ook de Pastoor bitterlijk om hulp heeft horen roepen, de Klok heeft horen Luijden, en hij vervolgens zig retirerende, verder naar Huijs is gevlugt.

Derhalve consteert, naar de gedagten van den Advocaat Fiscaal, volkomen, dat de voorsz. Crimineele Procedures niet alleen quo ad formam in behoorlijke order zijn, nemaar dat ook de Confessie van hem gevange in zoo verre duijdelijk, klaar en voldoende is; mitsgaders in desselfs Omstandigheden overeenkomstig de Informatiën, genomen ten bewijse van het Corpus Delicti en de confessiën van zijne Complicen, welke hem deswegens hebben geaccuseert. En op welke Confessie zoo veel te meer Staat kan werden gemaakt, omdat hem deselve niet door de Torture is afgeperst, maar dat hij verscheijde graden derselve doorgestaan hebbende, een zeer geruijmen tijd daarna zelfs versogt heeft, ter ontlastinge van zijn geweten den Regter te spreken, en toen daags daar aan vrijwillig die Confessie heeft uitgebragt. En ophet Slot van dat verhoor gevraagt zijnde, waarom hij de Waarheid niet had geopenbaart gedurende het Scherper Examen, heeft verklaart, zulke alleenlijk gedaan te hebben, om was het mogelijk zijn Leven te Salveren, dog, overdenkende desselfs geweten, liever geagt heeft de Waarheid te bekennen als in sulk Godloos Leven te Sterven.

Edog, zoo waaragtig is hetgeen Nicolaas La Haije aan den Schepen Bausch heeft gesegt, kort na dat hem zijn Doodvonnis was aangekondigt, waarvan een verklaring van gemelde Schepen onder de Stukken, sub Littera W. word gevonden, is het veel waarschijnlijker, dat hij schuldiger is en meerder weet ontrent die Bende, als hij geconfesseert heeft gehad, maar dat hij, vernemende dat hij van het Landshuijs van Valkenburg naar elders zoude worden getransporteert, bevreest zal zijn geworden dat hij langer in gevankenisse werdende gehouden, nog meerder preuves ten zijnen Lasten zouden komen, en vervolgens geprofereert heeft die Confessie te doen, in hope dat hij dan een mindere Straffe te wagten had.

En het Product A. leverd ook eenige Suspicie op, dat hij en zijn Broeder mede schuldig zijn aan de Huijsbraak, in dat Stuk vermeld.

Dan het mag met alles gelegen zijn zoo als het wil, men kan ondertusschen gerust zijn, dat hij die Confessie niet heeft gedaan extædio vitæ, zonder dat hij aan die nisdaden schuldig was, want het tegengestelde blijkt klaar, dewijl hij die zelve misdaden heeft geconfesseert, waarvan hij door zijn Complicen was betigt, en de omstandigheden daarvan ook door hem zijn opgegeven conform de Informatën, hetgeen hij onmogelijk konde doen, indien hij niet waarlijk medepligtig daaraan was geweest.

En dat hij ook bevorens zig aan Dieverijen van Veldvrugten heeft schuldig gemaakt, en in overspel geleeft heeft, bewijst zijne Confessie mede. En derhalven dat hij niet is in die favorabele Omstandigheden, waarvan bij meergenoemde Resolutie van 23. Feruarij 1776. gewag word gemaakt, om in die gevallen van de Strengheid der Wetten af te gaan, en hem, volgens het versoek zijner Naastbestaanden, voor altijd te Confineren, zoo als dit een en ander zeer wel uitgewerkt bij het Schriftelijk Belang van den Officier van Gulpen, uit het Gemene Regt, de Leere der D.D. en S'Lands Placaten is geduceert en bewesen, speciaal dat dese Gevange met de Dood behoord gestraft te worden. Oordelende de Advocaat Fiscaal, dat hij zig volkomen tot de argumenten en bewijzen, in dat Belang gemmakt en geallegeert, kan refereren, mits alleenlijk daar ontrent werd gereflecteert:

Vooreerst, dat bij dat Belang niet geallegeert is Haar Hoog Mogende Placaat van 18. maart 1732 te vinden in het Groot Placaatboek, 6° Deel, Pag. 606 hetgeen op het voorhanden zijnde geval van meerder en sterker applicatie is, als de Placaten bij dat Belang geallegeert.

In de tweede plaats, dat op het eijnde van het zelve Belang mentie word gemaakt van een Resolutie van Hun Hoog Mogende, waarbij Vastgesteld zoude zijn, dat alle die geene, welke zedert Tien jaren bij geene Diefstallen geadsisteert en hun zedert dien tijd wel gecomporteert hebben, met een mindere Straffe als de Doot zouden gestraft worden. Dan de Advocaat Fiscaal is wel versekert, dat er zodanig een Resolutie niet exteert. En dat den Stelder van dat Belang heeft geöogt op Hun Hoog Mogende voorsz. Resolutie van 23. Februarij 1776. en die niet voorhanden hebbende, ook den Datum derselve heeft opengelaten. Alsmede zig heeft geabuseert, dat bij die Resolutie een bepaling van tijd, en wel van Tien Jaren zoude zijn gedaan, daar die Resolutie generaal spreekt, en het'er dus maar op aankomt off zoo iemand, naderhand berouw krijgende, zig van zijn Complicen heeft afgesondert, en een ordentelijke Levenswijze gehouden heeft, zonder dat het daartoe een tijd van Tien Jaren nodig is. Waarvan, in opzigte van dese Gevange, het contrarie consteert, welke gedurende die Strafoefeningen is voortgegaan, en bij gemelde gequalificeerde Diefstal te Margarten geadsisteert heeft gehad, en daarin, door op Schildwagt te staan, dadelijk behulpzaam is geweest.

Eijndelijk voegt de Advocaat Fiscaal hier nog bij, dat de Regters daar te Lande volstrekt buijten staat zijn, zodanig Versoek, als in desen voor gemelde Gevange is gedaan, te kunnen accorderen, gestelt in vita veritate dat S'Lands Wetten aan de Regters toelieten pro arbitrio over zodanige misdaad te vonnissen, dewijl dat er in de Generaliteit geen een Tugthuijs te vinden is, waar in zodanige Gevangens kunnen worden bewaart of geconfineert. En hunne vrienden te permitteren, om deselve naar Luijk tot dat eijnde te Transporteren, alwaar voor een kleijn Stuijvertje iemand kan worden geconfineert, zoo is zulks een Saak, welke ten eenenmale is ongepermitteert, en bij S'Lands Wetten, om zeer wettige redenen verboden. Ofschoon die Wetten maar al te veel door de Negligentie der officieren overtreden worden, dewijl verscheijde Ingesetenen door hunne vrienden aldaar worden gehouden geconfineert, zonder dat men deselve daar kan ontdekken. En zodanige Gevangens te Transporteren naar een Tugthuijs binnen een der Provintiën deser Landen, daar van lopen de kosten veel te hoog, dan dat die door hunne Naastbestaanden zouden kunnen worden gedragen.

Weshalven de Advocaat Fiscaal van Advijs zoude zijn, dat UWEd. Mogende aan Schepenen van de Geregte te Gulpen zouden behoren te rescriberen, dat de Raad van advijs is, dat Schepenen voornoemt in de voorsz. Sake behoren te vonnissen in maniere als volgt:
   „Alsoo Baltus Frijnts, alias den Schuth, oud vijftig jaren, geboren en
   „wonende re Reijmerstok onder de Banke van Gulpen, thans
   „gedetineerde, buijten Pijn en Banden van IJzer heeft bekend, dat hij
   „over eenige Jaren uit zekere Schuur des Nagts met behulp van zeker
   „Schaapherder heeft gestolen vier off ses vaten Rogge en deselve voor
   „zig heeft behouden, dog aan deselven Schaapherder voor zijn aandeel
   „in gemelde Diefstal heeft gegeven vijff en een halve Schelling.

   „Dat hij Gevange ook onder Reijmerstok eenige Jaren geleden passerende
   „den Coolhoff van Trin aan geen End, en aldaar vindende een Hembd op
   „den Bleijk, het zelve naar zig genomen, en over het zijne aangetrokken
   „hebbende, voor zig behouden heeft.

   „Dat hij Gevange nog diverse reijsen zig pligtig heeft gemaakt aan
   „Steelen van Vrugten, Aardappelen en Rapen uit den Velde.

   „Dat hij Gevange ook met eenige Personen, waar van'er Twee gewapend
   „waren met Snaphanen, en hij Gevange met een Stok is uitgegaan, om
   „een Diefstal te plegen bij. off aan de Woninge van den Eremiet op den
   „Schaarberg, wanneer hij Gevange aan zijn gemelde Complicen op hun
   „versoek belofte heeft gedaan van niemand te zullen verklappen en alles
   „geheijm te houden.
   „Dog dat hij Gevange gekomen zijnde bij het Bosch aldaar zig neder
   „heeft geset, en een quantiteit sterken Drank gedronken hebbende, in
   „Slaap was gevallen, terwijl ondertusschen degeene, met welke hij was
   „uitgegaan, aldaar een gewelddadige Huijsbraak en Diefstal hebben
   „gepleegd.

   „Dat hij gevange benevens veele andere zijner Complicen medepligtig is,
   „en geadsisteert heeft bij de violente Diefstal met Inbraak en
   „verregaande mishandeling van een Dienstmeijd begaan des Nagts van
   „den 22e November 1774. aan, off ten Huijse van den Roomschen
   „Pastoor te Margraten.

   „Dat hij Gevange den gemelde Pastoor deerlijk om hulp hebbende horen
   „roepen, hij Gevange zig op de vlugt begeven heeft, en daarop ook de
   „klok der kerke had horen Luijden, vervolgens naar zijn Huijs is gegaan.

   „Alle het welke zijn Saken, die in een Land van Justitie niet kunnen
   „worden getolereert, maar anderen ten afschrik op het Rigoureuste
   „behoren te worden gestraft.

   „Zoo is't, dat Schepenen der Heerlijkheid Gulpen, gesien hebbende de
   „voorsz. Confessie van den Gevange, en de bewijzen aan henlieden
   „overlegt, op alles wel en rijpelijk gelet, mede op derselver Supplicatie
   „gehad hebbende, bij Wijze van Hoofdleringe, het Advijs van den Rade
   „en Leenhove van Braband en de Landen van Overmaze, ter manisse
   „van den Schout deser Heerlijkheid, Doende Regt, in Name en van
   „wegens Haar Hoog Mogende, de Heeren Staten Generaal der
   „Vereenigde Nederlanden,

   „Condemneren den Gevange Baltus Frijnts, om gebragt te worden ter
   „plaatse, waar men gewoon is Crimineele Justitie te doen, en aldaar
   „aan de Scherpregter overgelevert zijnde, met de Koorde gestraft te
   „worden, dat er de Dood na volgt;
   „dat vervolgens desselfs Doode Lighaam in een Keetinge geklonken
   „op het Galgeveld, andere ten Exempele en afschrik zal worden
   „gehangen.
   „Condemneren den Gevange verders in de Kosten en Misen van Justitie
   „ter onser Taxatie en moderatie, met confiscatie van des gevangens
   „goederen.
   „Actum in Judicio den etc.


Waar mede de Advocaat Fiscaal van Braband en de Landen van Overmaze de Eer heeft zig te ondertekenen.

Edele Mogende Heeren !




   S'Gravenhage den 5e Julij 1777.
UEd. Mogende zeer ootmoedige Dienaar

Joh. Fred. Van Steelant


naar boven


Email






INHOUD

Afstammelingen van Bokkenrijders

ENTREE

Verzameld door John van Eekelen
Tekeningen © Maaike van Eekelen

REGISTER